Of het nu ging om krimpgebieden of metropolitane stedelijke netwerken: de noodzaak van een nieuwe stedelijke transitie-opgave is voor hen evident. Er móet een kwaliteitsslag worden gemaakt, met name in de naoorlogse wijken en de krimpgebieden. Ook waar de woningbouwopgave vooral buiten het bestaande stedelijke gebied gaat plaatsvinden is het noodzakelijk om tegelijkertijd de kernen vitaal te houden. En de bewoners van de huizen op de nieuwe uitleglocaties blijven voor hun werk en voorzieningen aangewezen op bestaande stedelijke gebieden. Daarbij laten leefbaarheid, energietransitie, klimaatadaptatie, bereikbaarheid, economische ontwikkeling en gezondheid zich niet meer als aparte beleidsterreinen benaderen. Ze eisen, binnen de stedelijke transitie, een integrale aanpak. Zo'n integrale aanpak is complex en duur: de stad Groningen bijvoorbeeld heeft een Stedelijk Investeringsfonds (SIF) gevuld met €47 miljoen. Met de zeven voorziene grote projecten is in de periode 2019-2030 ongeveer €600 miljoen gemoeid. Uiteindelijk leidt dat tot jaarlijkse gemeentelijke lasten van zo'n tien miljoen euro per jaar.
Groningen is hierin niet uitzonderlijk, maar het is een mooi voorbeeld omdat het een grote stad is (vanaf 1 januari 2019 de vijfde van het land) en omdat het een belangrijke functie vervult voor het krimpende achterland. Natuurlijk wordt gekeken naar grondopbrengsten, waardecreatie in de keten, slimme verkoop- en contracteringsprocessen enzovoort. Het is een illusie om te denken dat daarmee de onrendabele top kan worden weggewerkt of zelfs tot beheersbare proporties kan worden teruggebracht. Je kunt in grote delen van Nederland de verkoopprijs van de binnenstedelijk te realiseren woningen niet kostendekkend maken: dan worden ze simpelweg te duur voor de plaatselijke woningmarkt. Dat geldt voor Groningen, net zo goed als voor Enschede, Zaandam, Rotterdam(Zuid) of Doetinchem. Gelukkig zijn er innovatieve succesvolle cases waar het lukt om stedelijke vernieuwing, zelfs op heel lastige plekken, succesvol te realiseren. Ze laten zich alleen nog niet opschalen naar de verdienmodellen die nodig zouden zijn om de grote na-oorlogse wijken of krimpgebieden zonder substantiële publieke fondsen energie-vriendelijk en leefbaar te krijgen. Die fondsen zijn groter dan wat de regionale en lokale overheden financieel vermogen. De minister van BZK heeft €38 miljoen toegezegd voor een fonds voor gebiedstransformaties. Een goed begin, en ook een druppel op een gloeiende plaat. Ter vergelijking: het Investeringsfonds Stedelijke Vernieuwing (ISV) kende in zijn looptijd (2000-2014) een totaal budget van €3,1 miljard aan gebundelde, ontschotte middelen, wat neerkomt op gemiddeld €273 miljoen per jaar. De uitdagingen zijn er sindsdien niet kleiner op geworden en afgezien van enkele hoopvolle experimenten en een paar goede ideeën en intenties is er vooralsnog weinig wat de financiële leegte heeft gevuld.
De nationale ruimtelijke ambities worden door het Rijk bijeen gebracht in de Nationale Omgevingsvisie, die voor de uitvoering terecht zwaar leunt op de samenwerking met de regio's. Het Kabinetsperspectief NOVI dat onlangs is vast gesteld, beperkt zich nog tot drie van de urgente opgaven (energietransitie, verstedelijking en landbouw), maar afgaande op het begeleidende persbericht zal de Ontwerp Nationale Omgevingsvisie straks completer en integraler van karakter zijn. De NOVI geeft een kader om in samenhang en op basis van de prioriteiten keuzes te maken. Voor de implementatie zijn een verdere regionale invulling en lokaal maatwerk nodig, aldus het kabinetsperspectief. Daaraan moet worden toegevoegd, dat voor het slagen van die regionale invulling en dat lokale maatwerk, naast de middelen van de lokale en regionale overheden, een substantieel rijksfonds voor stedelijke vernieuwing onmisbaar is. Suggestie bij het vullen van dat fonds: Pas verevening toe door op elke woning die wordt gerealiseerd op de veel goedkopere uitleglocaties een verplichte bijdrage aan dit transitiefonds te leggen.
Reacties