Binnen de ruimtelijke ordening is er een omslag in voorbereiding die korte metten maakt met het koude begrip ruimte. Na invoering van de nieuwe Omgevingswet staan getrainde ruimtelijk ordenaars niet langer centraal, want dankzij het meer integrale begrip 'leefomgeving' kan iedereen met gevoel voor ruimte meedoen. Hoeft de overheid alleen maar af te wachten? Niet als ze ook werkt aan nieuwe concepten om de leefomgeving vorm te geven. Wij bespreken alvast een voorbeeld van een vernieuwend concept voor een ringpark in Utrecht.*
Binnen het oude begrip ‘ruimte’ konden experts nog met vlekken en abstracte onderdelen schuiven om zo bepaalde wenselijke sociale verbanden of economische welvaart te ordenen. Of hiermee ook levens van onbekende individuen of dieren en planten werden opgeschut, was van ondergeschikt belang. Vanuit ruimtelijke theorieën met een voorspellende waarde werden kengetallen aangehouden om de norm te kunnen bepalen. En daar, opeens, vroeg Adriaan Geuze zich als Zomergast in 2015 hardop af: ‘Heb jij dit besteld dan?’, waarmee hij wees op eigengemaakte foto’s van een pijnlijke rij ‘marktwerkingsdozen’ langs Leiderdorp. Zijn publieke uitspraak lokte soortelijke verontwaardiging uit en niet alleen bij ontwerpers, maar juist bij de voorbijganger, of: het participerend vermogen van de eenentwintigste eeuw.
Maar is deze ‘verrommeling’ van de beleefbare ruimte in Nederland nu juist dankzij of ondanks ruimtelijke ordening tot stand gekomen? De verwachtingen rond het frisse woord ‘leefomgeving’ zouden weleens te naïef kunnen zijn en te weinig daadkrachtig. In de afgelopen jaren heeft de ruimtelijke ordening in Nederland al aangetoond hoe weinig constructief en creatief er wordt gepolderd over de omslag naar duurzame energie. Lagere overheden zijn nog sterk zoekend in hun nieuwe, participerende rol en ondertussen wordt uit voorzorg in ieder geval menig afdeling Ontwerp binnen gemeente en provincie ontmanteld om plaats te maken voor ‘verbinders’ of ‘kwartiermakers’. Ook binnen oude ingenieursbolwerken als waterschappen en Rijkswaterstaat. Veel werkvloeren worden in staat van paraatheid gebracht om accuraat en open te kunnen reageren op onverwachte wensen van participerende partijen of inschrijvende marktpartijen. Wat gebeurt er als straks de deuren van het warenhuis opengaan: constructieve deal-making of ramsj? Hoe zullen de afwegingen worden gemaakt tussen de behoeften aan onder andere energie, landbouw, gezondheid, natuur en recreatie in de beperkte ruimte rond de steden?
Uit een internationale vergelijkende studie naar onder andere de groengordels van Frankfurt, Milaan en San Francisco (TU Delft en Vereniging Deltametropool in opdracht van de MRA, in SPOT ON, 2017) blijkt dat alleen al het benoemen van een sterk ruimtelijk concept voor een metropolitane parkstructuur maatschappelijke energie en investeringen ontketent en kanaliseert. Niet overal werkt dit hetzelfde en daarvan kan worden geleerd. In de Frankfurtse Grüngürtel is de Duitse planningstraditie, waarin de ruimte zoveel mogelijk lokaal wordt gepland, opgeschort en worden gebruik en routes op regionale schaal vastgelegd in Regionalpark Rhein-Main. Burgers en organisatie participeren hierin met projecten en de grootste sponsor van de groengordel is de luchthaven van Frankfurt, die gebaat is bij het hoogwaardige vestigingsklimaat van de stad en mogelijkheden CO2 te compenseren.
Het landbouwpark ten zuiden van Milaan wordt gerund door de recente metropoolregio. Door het gefragmenteerde karakter is het een planologische rommelzolder, maar ze geven daar een positievere draai aan dan in Nederland. Hoe mooi is het immers, dat je binnen de middeleeuwse verkaveling zowel kan wonen, werken, recreëren en natuurdoelen kan halen? De thematisering van het park is slim. Door in te zetten op de landbouw als drager lokt, men allerlei initiatieven uit: van B&B’s bij de boer, tot verkoop van streekproducten (risottorijst, gorgonzola, honing), recreatieve routes en evenementen geënt op de Italiaanse gastronomie en plattelandscultuur. In bepaalde stukken mag ook best intensief geboerd worden, de stukken aan de stadsrand zijn multifunctioneler. Door het sterke concept weten ze van de EU tot lokale overheid en bedrijfsleven subsidies binnen te halen.
San Francisco heeft weliswaar geen sterke ruimtelijke parkstructuur en ook geen sterke overheid als het op landschapsbescherming aankomt. Wel hebben ze een goed functionerend platform om met meer dan 60 overheden samen te werken en een keur aan maatschappelijke organisaties die zich voor allerlei deelaspecten inzetten. Er is een ‘waakhond’ die bestemmingsplannen terugfluit als ze het landschap te veel aantasten (Greenbelt Alliance), een organisatie die kennis verzamelt en de programmering van het landschap regelt (Open Space Council), en vele ‘Land Trusts’, waarin grote bedrijven investeren en meebeslissen over ontwikkeling van het landschap.
Uit de afbeelding op pagina 35, een kaart van de Vereniging Deltametropool, blijkt dat regio’s zo hun eigen ambities willen waarmaken. Als je afbeelding 1 bekijkt en let op de ingetekende samenwerkingen in de Nederlandse regio’s, dan valt op dat de vestigingslandschappen die hier worden onderzocht, hun regionale kleurverschillen benadrukken. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) en uitwerking van Nationale Parken van Wereldklasse zijn nog niet klaar, maar naar verwachting zullen ook hier regionale verschillen worden aangemoedigd.
Ook in het gedeelde landschap rond Utrecht is er behoefte aan een sterk ruimtelijk concept en de eerste experimenten zijn gestart. In de U10-regio moeten overheden elkaar nog leren vinden in een gezamenlijke ruimtelijke ambitie. Waterschappen hebben bijvoorbeeld heldere technische opdrachten uit te voeren en speuren naar provinciale en gemeentelijke houvast om ook andere ruimtelijke ontwikkelingen ‘mee te laten koppelen’. Een ander voorbeeld: het rijk wil graag de A27/A12 langs Utrecht verbreden maar lokale overheden zijn hier niet gelukkig mee en stellen zich dus ook niet constructief of creatief op.
Een ruimtelijk concept voor het gedeelde landschap in de U10-regio is niet alleen relevant voor recreatie, maar ook als groeimodel voor mobiliteit en verkeer, een gedeelde ambitie onder het motto van ‘healthy urban living’ en het regionaal houden van verplaatsingen door de zogenaamde woningcaroussel. Recente voorbeelden van dergelijke integrale parkconcepten zijn (naast de genoemde voorbeelden in Frankfurt, Milaan en San Francisco): het burgerinitiatief Ringland in Antwerpen, het Groen Lint van Oostende en op kleinere schaal het Singelpark in Leiden. Vergeleken met het concept van groene scheggen, waarmee een landschap tot diep in het stedelijk domein is verbonden, wordt bij een groengordel verbinding gemaakt tussen een stedelijke kern en de kleinere woon-werkkernen daaromheen. Hiermee wordt veel van de bovenlokale infrastructuur onderdeel van het ontwerp voor een omvattende ring- of gordelstructuur.
Een ringpark of groengordel is een veelomvattende opgave waarbij de integrale kwaliteit van meerdere domeinen met elkaar in verband staan: landbouw, waterbeheer, mobiliteit, recreatie, natuurontwikkeling en de cultuurhistorische betekenis. Maar hoe ga je om met zoveel verschillende domeinen die zich ophouden in zoveel verschillende netwerken?
Pilotprojecten Landschap als Vestigingsvoorwaarde, beeld: Vereniging Deltametropool, uit Spot on 2017
Lokale initiatieven geven inhoud en vorm aan het ringpark, in plaats van een blauwdruk waarmee van tevoren de functie wordt vastgelegd van een stuk grond, krijgt het ringpark juist vorm door initiatieven van onderop. De overheid mag dan nog moeite hebben met het combineren van functies, domeinen en categorieën; klanten zijn in Nederland al jaren gewend aan producten waar een zekere belevingswaarde en identiteit mee wordt uitgedrukt. Daarom is aan veelbelovende lokale ondernemers, vrijwilligersorganisaties en initiatiefnemers gevraagd om hun inhoudelijke missie te verbinden met een hoogwaardige kwaliteit van een aaneengesloten regiopark. Via hen is het ook eenvoudiger om meer klantgerichte (digitale) middelen te ontwikkelen of in te zetten om te bouwen aan een draagvlak vanuit mede-eigenaarschap.
Er is een nieuwe type ruimtelijke ambitie nodig om te voorkomen dat ruimtelijke ordening vooral klantvriendelijk wordt met weinig eigen inbreng van de overheid. Bovendien moet de overheid gestimuleerd worden om risico’s te nemen om marktpartijen een stap voor te zijn. De voorbeelden uit Frankfurt, Milaan en San Francisco laten zien dat daar goede governancemodellen voor te bedenken zijn, die precies aansluiten bij de lokale cultuur van besturen, participeren en ondernemen. Het is nooit eenrichtingsverkeer: soms komt het initiatief uit de bewoners of de markt, soms uit de overheid.
De eerste conclusies uit de ringparkstudie wijzen op vier kenmerken. Een eerste kenmerk is dat overheden niet alleen burgers tot hun klant rekenen, maar ook andere overheden. Want niet alleen burgers moeten hun weg leren vinden naar de participerende overheid, maar ook schoorvoetende gemeenten onder het juk van eigenzinnige en daadkrachtige steden (zie de studie Midsize NL door Brabantkennis en Ruimtevolk).
Een tweede kenmerk is het vermogen om eigenzinnig invulling te geven aan vage maar veelbelovende, internationale begrippen als healthy urban living, smart mobility, ecological citizenship of radical participation (die laatste hebben wij zelf verzonnen). Het doel daarbij is om als overheid samen op te kunnen trekken met goed bekostigde en langlopende onderzoeksprogramma’s waarin mbo’s, hbo’s en wo’s uit de regio betrokken kunnen worden. Ruimtelijke kennisvragen pak je met zes handen tegelijk op.
Een derde kenmerk is het werken vanuit initiatiefnemers van buiten de overheid. Alleen door mede-eigenaarschap zal de overheid de groeiende hoeveelheid publieke functies kunnen betalen en onderhouden, omdat een groeiende stedelijke populatie een steeds groter areaal aan buitengebied zal opzoeken. Een gevreesde belemmering voor een dergelijke participatiestructuur is zowel ‘participatiemoeheid’ als het voorkomen van ‘the usual suspects’.
Daar helpt mogelijk een vierde kenmerk bij, het ontwikkelen van een digitale leefomgeving. Klantonderhoud en onderzoek is nooit het sterkste punt geweest van een uitvoerende overheid en daarom is het ook niet vanzelfsprekend geworden om mee te gaan in creativiteit van nieuwe digitale communicatie. De stap in de richting van een digitale leefomgeving en het ophalen van big data is nog niet helemaal zichtbaar in de ringparkstudie. Maar door samenwerking met initiatiefnemers die veel dichter bij hun klantenkring staan, zijn daar wel volop mogelijkheden toe.
Het ringpark krijgt dus van onderop vorm. Door te selecteren op sociale, lokale en natuur-inclusieve initiatieven ontstaat vanzelf een netwerk van initiatieven die zich verhouden tot de natuurlijke kwaliteit en capaciteit van een plek. De rol van de samenwerkende regio-overheden tussen mede-eigenaren is die van een ‘gebiedsmakelaar’ die initiatiefnemers helpt om op te schalen en samen publieke voorzieningen mogelijk te maken.
Het idee voor een ringpark is een onafhankelijke studie en geen provinciaal beleid.
Paul Roncken
Onafhankelijk Adviseur Ruimtelijke ?Kwaliteit, provincie Utrecht
Universitair docent landschapsarchitectuur, Wageningen University & Research
Merten Nefs
Projectleider Landschap als Vestigingsvoorwaarde, Vereniging Deltametropool
Ymkje van de Witte
Ondersteuning ARK-Utrecht, Van de Witte Landschapsarchitectuur
Toegang tot de content van Ruimte en Wonen krijg je door middel van een persoonlijke licentie, waarm...
€ 0,00
Reacties