Het industriële terrein was ooit een verboden stad, vertelt Jacobs, met grote muren met gaten om de lunchboxen van de arbeiders door te kunnen schuiven. De vastgoedcrisis vertraagde de geplande herontwikkeling waardoor hergebruik mogelijk werd. Het station met zijn monumentale kroepoekdak wordt gerenoveerd en even verderop komt een tweede fiets-wandelverbinding onder het spoor, de Willem II passage. In het westen wordt gewerkt aan het Stadsbos013, groter dan Bois de Boulogne.
Ruimtevragen staan zelden tot nooit op zichzelf en vereisen een antwoord vanuit een ruimere context. Volgens moderator Sjors de Vries is dit een gevaarlijk thema. ‘Je kan alles met elkaar willen verbinden en verknopen, terwijl er ook duidelijke concrete opgaven liggen, zoals de energietransitie.’ Stadsmakers die van onderop hun werk doen kunnen niet alles zelf. Hoe maken we als ruimtelijk professionals toekomstbeelden waar ondernemers en bewoners iets mee kunnen? ‘Verbinden, faciliteren en debatteren we niet teveel?’ vraagt hij zich af.
De winnaar van de Jonge Planologenprijs, die later die middag werd uitgereikt, speelt op deze vraag in. Met het stuk ‘Hyperdecentralisatie en afschuifplanologie in de strijd voor een mondiale concurrentiepositie’ stelt Martijn van den Bosch dat in Nederland de burger planoloog en financier aan het worden is van het stedelijk landschap. Leuk voor wie daar de ervaring en tijd voor heeft, maar tevens een ontwikkeling die bestaande ongelijkheid tussen sociale groepen versterkt. De stad van de toekomst wordt hiermee een stad van tegenstellingen, segregatie en polarisatie.
Joost Vandenbroele (BRAL) werkt in Brussel aan betere luchtkwaliteit en autovrije openbare ruimte, en hij is er met een groep fel tegen dat het beursgebouw een biermuseum zou worden. Hij vermijdt juist de relatie met planologie en stedenbouw. Marit Overbeek (Utrechtse Ruimtemakers) plant met bewoners van haar Rivierenwijk bezig een brug over de Vaartsche Rijn, naar het groene Rotsoord, in samenwerking met de gemeente. ‘Het is belangrijk dat architecten en planologen op verschillende niveaus met anderen kunnen praten, zonder jargon.’ In de zaal roept iemand dat we ook vooral niet moeten stoppen bij ontwerpend onderzoek. Samen tekenen is niet voldoende, we moeten ook samen bouwen en beheren. Carl Dejonghe (Stad Gent) neemt dat vrij letterlijk. Op school betrekt hij kinderen bij het vormgeven van hun woonomgeving, door het maken van tekeningen en maquettes. Bij de herontwikkeling van het havengebied worden monumentale kranen en wagons ingezet als speeltoestellen.
Een simpele conclusie van deze rijke Plandag is lastig te geven. Verruiming is deel van onze praktijk geworden, maar als we dat overdrijven wordt het afschuiven. We mogen niet verzuimen een verhaallijn op te bouwen die op alle niveaus aanknopingspunten biedt. Zo voorkomen we ruimtelijke technocratie en profiteren bottom-up initiatieven van de visie en het overzicht van de professionals.
Voor de papers en juryrapporten van de PlanDag2016, kijk hier
Reacties