Toen mij werd gevraagd een recensie te schrijven van de publicatie 'Het nieuwe stadmaken: van gedreven pionieren naar gelijk speelveld' twijfelde ik even of ik dat wel moest doen. Het boek bevat dertien verhalen van stadsmakers, onder redactie van Simon Franke, Jeroen Niemans en Frans Soeterbroek. Zou een recensie van iemand uit ‘Den Haag’ (een ministerie) wel recht doen aan de schrijvers van de verhalen in de bundel?
De verhouding tussen bottom-up initiatief en de ‘instituten’ is tot op de dag van vandaag een gevoelig punt. De doorslag om wel een recensie te schrijven is dat ik uit de verhalen in de publicatie haal dat omgang met de instituten één van de drie rode draden is.
Joachim Meerkerk geeft in zijn essay aan dat het partnerschap met instituties het uiteindelijke doel is van een netwerk van stadsmakers. En schrijft dan ook dat de stadsmakers een politieke beweging zijn: ‘Geen alternatieve politieke partij, maar een alternatief soort politiek (...) niet perse als vervanging. Maar eerder als verrijking of aanvulling’ (p. 26). Hij laat hiermee tegelijkertijd fraai zien hoe stadsmakers zichzelf ten opzichte van de ‘instituties’ of het ‘systeem’ plaatsen.
Frans Soeterbroek constateert in zijn essay dat ‘voorzichtige vrijages met een systeemwereld je uiteindelijk toch nodig hebt als lokale stadsmaker’. Dit klinkt alsof er enige spijt inzit, niet voor niets heet het kopje waaronder de aangehaalde zin is geplaatst ‘het oude systeem overbodig maken’. Soeterbroek schetst op een inzichtelijke manier vier perspectieven op systeemverandering door stadsmakers: 1) op eigen kracht eigen model maken; 2) afzetten tegen het systeem; 3) open samenwerking en 4) hacken van het systeem. Hij raadt daarbij aan steeds heel concreet de vraag te stellen wat in een bepaalde context werkt. Soeterbroek maakt dit op zijn beurt concreet aan de hand van een mooi overzicht met handelingsperspectieven.
Arie Lengkeek maant verfrissend het denken vanuit bottom-up of top-down – wij en zij, zwart en wit – terzijde te schuiven, omdat de situatie meer hybride is geworden. We hebben te maken met ‘ondernemende ambtenaar, de calculerende burger en de maatschappelijke ondernemer’. Lengkeek pleit, geïnspireerd door Rotterdams filosoof Henk Oosterling, voor connectiviteit, voor verbinding, waarbij niet het subject centraal staat maar de relaties en de interacties eromheen. Zef Hemel bevindt zich aan de ‘andere kant’. Hij beschrijft de cultuurverandering (de Nieuwe Wibaut) die gaande is bij de gemeente Amsterdam, waarbij het omgaan met initiatieven van onderop een belangrijk element is.
De tweede rode draad die maatschappelijke initiatieven tot nu toe nog altijd omringt is de vraag naar de waarde die ze creëren: hoe meet je die, hoe communiceer je erover? Buiten kijf staat dat de maatschappelijke initiatieven waarde toevoegen aan onze steden, wijken en weilanden. Die waarde valt niet binnen één sector, maar raakt vaak meerdere terreinen: sociaal, impuls aan de lokale economie en democratie, cultuur en/of duurzaamheid. Dat maakt het ook lastig om te framen voor mensen binnen een instituut, want die werken met kaders en doelstellingen voor een bepaalde sector. De waarde die initiatieven genereren is dus niet altijd goed te vatten en uit te leggen.
De derde rode draad in de publicatie is daar nauw mee verbonden: hoe genereer je inkomsten uit de waarden die worden gegenereerd, want vaak zijn dit waarden die niet direct geld opbrengen. Joost Beunderman schrijft hierover vanuit zijn Engelse ervaring in zijn essay over financiering van de uitkomsteneconomie. Hier raken we aan één manco van de publicatie: er is niemand vanuit de markt aan het woord, bijvoorbeeld een ontwikkelende partij die met bottom-up initiatieven samenwerkt, of vanuit het perspectief van een bank of belegger. Daar zou een volgende publicatie aan gewijd mogen worden.
Het nieuwe stadmaken is een inspirerende publicatie die laat zien dat het nieuwe werken aan de stad uit de kinderschoenen begint te groeien en langzaam volwassen wordt. Bij die fase hoort de vraag: hoe verhoud ik me tot de ander, werk ik samen of zet ik me af om mijn eigen stem te laten horen en beter te voelen wat ik zelf wil en kan? En wat ga ik doen als ik echt groot ben (volwassen): dan ga ik mijn plek innemen op het speelveld, en dat ga ik doen als een waardige partner. Wat heb ik daar voor nodig: een duurzaam model dat aan vrijwilligers een vergoeding geeft waarmee ze hun boterham en die van hun kinderen kunnen beleggen. De periode achter je laten van af en toe nog bij je ouders de was doen en gemiste vitaminen inhalen. Ik ben het daarom niet helemaal eens met de ondertitel van de publicatie: van gedreven pionieren naar gelijk speelveld. Dat gelijke speelveld, daar zijn we als het nieuwe stadmaken helemaal volwassen is. Ik heb het idee dat we daar nog niet helemaal zijn.
Simon Franke, Jeroen Niemans, Frans Soeterbroek, Trancity i.s.m. Jaar van de Ruimte/Platform31, Rotterdam/Den Haag
Isbn 9789492095053, 176 pp, € 19,50
26 november 2024 Leven onder het luchtruim
29 oktober 2024 Huilende bruiden
12 september 2024 Oud water in de nieuwe tijd. Schoon grondwater is van levensbelang
Reacties