Are we the World? is de zesde editie van de serie boeken Design and Politics, naar initiatief van het ministerie van Infrastructuur en Milieu. Dit deel is uitgebracht onder redactie van de leerstoel Ontwerp en Politiek (Design as Politics) aan de TU Delft. Zowel de publicatiereeks als de leerstoel richten zich op de verdieping van verbreding van het krachtenveld van ontwerp en politiek in het proces van stedelijke ontwikkeling.
Na het voorwoord van Henk Ovink, de oorspronkelijke opdrachtgever van de leerstoel Design as Politics, neemt Wouter Vanstiphout ons in het eerste artikel mee in de oorsprong van de internationale aandacht voor de Nederlandse ruimtelijke ordening. Hij neemt stelling over de wijze waarop de Nederlandse planning en architectuur wordt geëxporteerd en welke rol de Nederlandse overheidsinstellingen hierbij spelen voor én na de bezuinigingen in de culturele sector. Uiteindelijk houdt hij ons een spiegel voor: is dat wat we exporteren nog wel representatief voor de staat van ruimtelijke ordening in Nederland?
Er volgt een aantal interessante bijdragen die tot stand zijn gekomen binnen de leerstoel Design as Politics. Rode draad vormt de wisselwerking tussen ruimtelijke en politieke instrumentarium. Dit wordt in een viertal hoofdstukken geïllustreerd aan de hand van essays, grafische vertellingen en ontwerpvoorstellen, steeds toegepast op de drie testsites van de vijfde Internationale Architectuur Biennale Rotterdam (IABR) ‘Making Projects: São Paulo, Istanbul en Rotterdam/de Randstad’.
In het afsluitende artikel geeft Wouter Vanstiphout antwoord op de retorische vraag waar hij het eerste artikel mee afsluit. Vervolgens laat hij aan de hand van de bijdragen van de overige auteurs zien hoe de Nederlandse ruimtelijke ordening zichzelf opnieuw kan uitvinden en daarmee weer kan worden tot het laboratorium voor stedelijke vernieuwing wereldwijd.
Op het eerste gezicht leest het boek als een serie losse essays en artikelen, elk met een eigen stellingname en onderbouwing, voorzien van mooie illustraties. Gemene deler is dat ze opgehangen worden aan de testsites van de IABR ‘Making City: Rotterdam (de Randstad), São Paulo, Istanbul’.
De bijdragen van de verschillende auteurs zijn interessante analyses van de samenhang tussen politiek en het proces van ruimtelijke ordening. Zo wordt gekeken naar de periodes in de betreffende steden waar een alomvattend plan werd opgesteld als politieke daad. Er wordt een methodiek ingezet die een veel genuanceerder inzicht verschaft in de mate van ongelijkheid in verschillende steden dan enkel GIS-data. Uiteindelijk worden er ook eigen voorstellen ingebracht van de onderzoekers en auteurs. Al deze bijdragen zijn afzonderlijk de moeite van het lezen waard.
De relevantie van het boek zit hem echter vooral in het betoog van Wouter Vanstiphout. Hij legt verschillende stellingen neer die hij onderbouwt met historische analyses en maakt uitvoerig gebruik van de inzichten die de andere auteurs bieden. Zo gaat hij in op de volledige fixatie op de vastgoedmarkt waardoor de overheid niet in staat is gebleken in tijden van crisis nog aan ruimtelijke ordening te kunnen doen. Een ander gevolg daarvan dat hij aanstipt is dat het handelen van de spelers die betrokken zijn bij ruimtelijke ordening (ontwikkelaars, corporaties, overheden) niet meer is naar hetzelfde sociaaldemocratische kompas als de grondleggers van de moderne ruimtelijke ordening in Nederland. Hij toont aan dat juist dit kompas en de ruimtelijke invulling ervan hebben geleid tot de succesvolle export van de Nederlandse planning en architectuur door de opgetuigde infrastructuur van overheidsorganisaties en instituten. Deze export is in de ogen van Vanstiphout verworden van culturele uitwisseling tot een economische activiteit. Goed is dat Vanstiphout afsluit met een mogelijk perspectief op de toekomst van de Nederlandse planning en architectuur, ook in internationale context. Ook in het schetsen van deze toekomst blijft hij zorgvuldig en kritisch gebruik maken van recente ontwikkelingen in Nederland en de bijdragen van de andere auteurs. Hij ziet in het ontwikkelen van een planning die gebaseerd is op directe betrokkenheid van burgers weer een rol voor Nederland weggelegd als gidsland in de internationale zoektocht naar een stedelijke ontwikkeling op basis van maatschappelijke idealen.
Het boek is bij verschijnen van deze recensie ruim een jaar oud en reflecteert dus op ontwikkelingen in periode van crisis. Dit maakt het boek echter niet obsoleet. Integendeel, de stellingen van Vanstiphout worden hiermee nog krachtiger. Zo is de crisis ondertussen verleden tijd. In steden waar de druk op de woningmarkt nog steeds toeneemt wordt het experiment Collectief Particulier Opdrachtgeverschap weer terzijde geschoven ten behoeve van de oude vastgoedeconomie. Het geloof in de markt is terug. Daarnaast zien we de dat bij geen enkele politieke beslissing over grote maatschappelijke (transitie)vraagstukken ruimtelijke ordening een rol speelt. Er is geen enkele politieke visie over hoe het land ruimtelijke geordend zou moeten worden. Faciliteren is het toverwoord. Maar zonder visie is het onmogelijk te bepalen wat te faciliteren.
In relatie tot de export van onze planning en architectuur is de ontwikkeling al net zo zorgwekkend. De bezuinigingsoperatie van Halbe Zijlstra is nu in volle omvang te beschouwen. Alle fusies in het culturele veld tot de Creative Industries hebben geleid tot het ontbreken van een programmatische aanpak op gebied van het verspreiden van de Nederlandse planning omdat alle instituten eerst zichzelf gedwongen opnieuw moesten uitvinden. Sinds het uitlenen van Henk Ovink aan de Verenigde Staten en meer recent de watersector is het ministerie van Infrastructuur en Milieu ook haar interne voorvechter van de rol van ontwerp in ruimtelijk-politieke processen kwijt.
Een andere ontwikkeling is dat steden tegenwoordig ook door de Nederlandse industrie en technologie als afzetgebied worden gezien. Onder de noemers Sustainable Urban Delta en Smart City worden zogenaamde urban solutions geëxporteerd naar de rest van de wereld. De overheidsinstellingen die deze export ondersteunen ontbreekt het vaak kennis over de politieke-, maatschappelijke- en ruimtelijke aspecten van stedelijke ontwikkeling. Het denken over steden wordt overgenomen door technocraten en marketingmanagers.
Juist in een tijd dat snel gegroeide steden wereldwijd worstelen met de problemen die deze groei heeft gebracht, en het betrekken van de opkomende middenklasse bij het oplossen van deze problemen, biedt dit boek een wenkend perspectief. Het is daarom verplichte kost voor iedereen die een rol kan spelen Nederland te transformeren tot een democratisch laboratorium voor duurzame stedelijke ontwikkeling.
Wouter Vanstiphout, Marta Relats, Uitgeverij 010, Rotterdam, 2014
26 november 2024 Leven onder het luchtruim
29 oktober 2024 Huilende bruiden
12 september 2024 Oud water in de nieuwe tijd. Schoon grondwater is van levensbelang
Reacties