De vraag naar goede ruimtelijke kwaliteit houdt ons al enige decennia van de straat. Hoe zwaarder de rupsbanden van de bulldozers die het land overhoop halen voor energie, water, woningbouw, werk, mobiliteit, biodiversiteit en migratie, hoe urgenter het gesprek wordt over de kwaliteit van de toekomst. Want we willen over dertig jaar trots terugkijken op de schoonheid die dan tot stand is gebracht.
Wat is dat eigenlijk, goede ruimtelijke kwaliteit? We gebruiken daarvoor sinds de Vierde Nota Ruimtelijke Ordening (1988) de aloude begrippen van Vitruvius: een plek met ruimtelijke kwaliteit heeft belevingswaarde, toekomstwaarde en gebruikswaarde. Ofwel: zo’n plek is mooi, duurzaam en goed bruikbaar, maar we hebben geen definitie. De Omgevingswet spreekt van ‘omgevingskwaliteit’, dat ook al geen definitie kent, maar breder is dan het oudere kwaliteitsbegrip. Omgevingskwaliteit voegt in drie dimensies ‘omgeving’ toe aan ruimtelijke kwaliteit. (1) De kwaliteit van de bestaande omgeving is het startpunt van elke verandering; (2) actoren in de omgeving (bewoners, dieren en planten) gaan een rol spelen in het bereiken en in stand houden van de nieuwe kwaliteit; (3) de veranderingen die worden aangebracht moeten de omgeving verrijken.
En met de handtekening van onze regering onder de Verklaring van Davos over Baukultur voor Europa (2018) is het kwaliteitsbegrip nog omvattender geworden: het gaat niet alleen om wát er gerealiseerd wordt, maar ook om de samenwerkingscultuur eromheen. Ook hier geen sluitende definitie, maar acht criteria die bij de beoordeling van een plek of een plan bepalen hoe ‘goed’ de bouwcultuur is: governance, functionaliteit, duurzaamheid, economie, diversiteit, context, genius loci en schoonheid. Voor architecten en stedenbouwers, voor ontwikkelaars, corporaties, ambtenaren en politici is deze theorie geen dagelijkse kost. Schoonheid blijft een vaag en subjectief begrip. We willen lijstjes, criteria, spreadsheets, we willen ICT en AI om te weten hoe en wanneer je een plek maakt met kwaliteit. De nieuwste innovatie in het vakgebied is de neuro-architectuur, die met eye-tracking techniek vaststelt waar mensen hun oog op richten in de fysieke leefomgeving, wat hun aandacht trekt en wat ze negeren - opdat we met die kennis de kwaliteit van onze steeds vollere steden kunnen verbeteren.
Laat ik het maar ronduit zeggen: ik geloof daar niet in. In dat meten, in statistiek en in assessment-formulieren. Natuurlijk, hoe meer kennis, hoe beter. Ik kus de wetenschappers die me uitleggen dat de niet-constante ritmiek van de wind in de wilgen neurologisch weldadig is, in tegenstelling tot gekmakende windmolen-ritmiek, dus ik ben bepaald nieuwsgierig naar die nieuwe neuro-architectuur. Maar te lang had empirie de overhand. Mannen in stofjassen die de stad ‘uiteen legden’ met voor iedere plek een eigen functie zijn echt passé. Alles heeft met alles te maken. Wie de stad wil verdichten moet óók denken aan het energievraagstuk, klimaatadaptatie, biodiversiteit, wit/grijs/zwart water en hittestress. En natuurlijk aan segregatie, diversiteit, geld verdienen en gezond bewegen. Aan alles dus. Vang het voor mijn part in een matrix, denk dat je een puzzel legt waar alle stukjes moeten passen. Doe dat vooral, maar in die spreadsheet zit de essentie niet.
De essentie gaat niet over empirie maar over verbinding. Het creëren van het nieuwe Nederland is een culturele daad. Die cultuur gaat over ontmoeting, over inlevingsvermogen, over verbeeldingskracht. En over creativiteit en artisticiteit, over het smalle pad tussen maken wat nog niemand kent en aansluiten bij waar we van houden. Start bij het identificeren van waarden, zoek de mensen die die waarden liefhebben, onderken samen de onvermijdelijke vernieuwing, verbeeld de mogelijkheden en creëer ons verlangen naar een nieuwe harmonie. Dat levert goede omgevingskwaliteit: het combineren van de spreadsheet vol data met die niet-meetbare idealen liefde, schoonheid en geluk.
Flip ten Cate is oud-directeur Federatie Ruimtelijke Kwaliteit en redacteur van Ruimte en Wonen.
Reacties