20THEMA TOEZICHTTIJDSCHRIFT VOOR DE VOLKSHUISVESTING NUMMER 1 MAART 2015VOOR GOED TOEZICHTHEB JE DUIDELIJKESPELREGELS NODIGHet zijn de onduidelijke spelregels die toezicht op de woningcorporatiesproblematisch maakten. Er is daarom een fundamentele discussie nodig over dekwantitatieve ?n kwalitatieve aspecten van de spelregels op centraal en lokaalniveau. Pas daarna komt het toezicht.21THEMA TOEZICHTTIJDSCHRIFT VOOR DE VOLKSHUISVESTING NUMMER 1 MAART 2015Dat96.1%vandecorporatiesdeafgelopenjarengoedheeftgescoord,ondanksdeonduidelijkegrenzenvanhetspeelveld,devagespelregelsenprestatie-indicatoren,geefthoopvoordetoekomst(FotoSabineJoosten/HollandseHoogte)22TIJDSCHRIFT VOOR DE VOLKSHUISVESTING NUMMER 1 MAART 2015DOOR MICHAEL DE GROOT, LAWTON ADVOCATENStelt u zich twee voetbalteams voor. De instructie aan heteerste luidt: "De buitengrenzen van het speelveld zijn niethelemaal bekend. U moet voetballend presteren. Succes!"Aan het tweede team: "Dit is de grootte van het speelveld.Niet buiten de lijnen of buitenspel spelen, anders fluit descheidsrechter. Maak zoveel mogelijk doelpunten." Het tweede teamkent de spelregels, weet wat te doen en zal makkelijker scoren. Descheidsrechter zal met zijn grensrechters eenvoudig vaststellen wan-neer spelregels worden overtreden.Het eerste team lijkt op ons volkshuisvestingstelsel: (woning)corpora-ties die moeten presteren op het gebied van de volkshuisvesting1. Despelregels zijn ruim, de grenzen van het speelveld onbepaald. Het doelvan het spel lijkt minder belangrijk dan het spel: zolang maar gewerktwordt in de prestatievelden. De scheidsrechter weet eigenlijk niet watte controleren. De speellijnen zijn onduidelijk dus wanneer is de baluit? Hij wacht tot de grensrechters piepen, die dat niet doen.In de volkshuisvesting heet dat sinds 1993, de invoering van het BesluitBeheer Sociale Huursector (BBSH), zelfregulatie. De toezichthouderarbitreert in ketenverantwoordelijkheid en volgens het piepsysteem.INCIDENTENPOLITIEK OF BREDERE ANALYSENadat in 2012 de Herzieningswet naar de Eerste Kamer was gestuurden een parlementaire enqu?te was gepland, schreef ik een artikel in ditblad over de gebeurtenissen naar aanleiding van een aantal inciden-ten2. De kern luidde: "Slechts kijken naar incidenten, hoe belangrijkook, vernauwt de focus en leidt tot onvoldragen analyses. In plaats vanvolstaan met reactieve maatregelen zou de aandacht vooral ook opduidelijke, proactieve maatregelen moeten worden gericht. Met inci-dentenpolitiek lukt dat niet." Ik bepleitte een bredere analyse danalleen met de incidenten. Voorts meer structuur lokaal, om met meerduidelijkheid incidenten te voorkomen.De Parlementaire Enqu?tecommissie Woningcorporaties heeft inmid-dels gerapporteerd. De Herzieningswet ligt aangepast opnieuw bij deEerste Kamer. Wat heeft het opgeleverd?TOEZICHT OF TOEZIEN?De (enqu?te)commissie concludeert op basis van de incidenten (casus-sen) nadrukkelijk tot cultuur- en gedragsverandering in de corporatie-sector, maar niet voor de toezichthouder. Dat is opvallend. Toezicht isvooral een kwestie van toepassen van de wet. De minister beschikte alstoezichthouder over alle middelen: ontvangen en aanvullend opvragenvan noodzakelijke informatie, interveni?ren door aanstelling vanbewindvoerders of extern toezichthouders, aanwijzingen geven,bemiddelen tussen partijen, intrekken van de toelating, liquideren vaneen corporatie. Hij koos daarvan zeer beperkt gebruik te maken.Enerzijds begrijpelijk, want het BBSH regelde toezicht op afstand.Anderzijds ook niet, gezien het belangrijke onderwerp: de grondwette-lijk3geborgde huisvestingzorg. Indien de grenzen te ruim blijken enhet maatschappelijk daartoe bestemde vermogen4verkeerd besteedwordt, moet het systeem van vertrouwen met toezicht op afstand wij-ken. Het toezicht, of in ieder geval het monitoren, hoort te wordenge?ntensiveerd. Er ontwikkelden zich incidenten, maar het toezichtbleef terughoudend en een parlementaire enqu?te bleek nodig.Er is dus meer toegezien dan toezicht gehouden. Waar de commissievooral gedragsverandering bij de corporaties aanbeveelt, kan dit wor-den aangevuld met dezelfde aanbeveling richting de toezichthouder.Waar de middelen de toezichthouder ter beschikking stonden, wassprake van een keuze over de mate van toepassing. Dat dit anders konen moest is een open deur. Interessant is waarom het fout is gegaan enof hetzelfde voor de corporaties gold: hadden zij duidelijke keuzemo-gelijkheden en kozen zij desondanks verkeerd?15 CASUSSEN, MAAR OOK VEEL GOEDS. HOE KAN HET POTENTIEELEFFICI?NTER WORDEN INGEZET?De commissie behandelt de bekende casussen: de Maserati, de stoom-boot, derivaten, bouwen over de grens, etc. De 15 incidenten recht-vaardigen strenge woorden omdat veel vermogen is weggelekt. Somsgezien de absurditeit van de gevallen. Vaak ook gezien het vermogendat in die casussen is weggelekt. Geld dat een goede bestemming had(sociale huisvesting) en waarvan het weglekken steekt.De commissie geeft aan "(..)dat de politiek jarenlang verzuimd heeftom op het punt van taken en activiteiten duidelijke grenzen te stel-len." Ook dat zij het belang van wet- en regelgeving onderkent, maarvan mening is dat wetten en regels niet voldoende zijn voor daadwer-kelijke gedrags- en cultuurverandering. Het gedrag, vooral van corpo-raties, acht zij kennelijk het primaire probleem.Toezicht begint bij de vraag hoe en waarop moetworden toegezienDat de 15 casussen geen voorbeeld zijn van hoe het moet, behoeft geenbetoog. Van belang is de bredere context. Daarover stelt de commissiegeen uitspraak te kunnen doen. Alleen dat de indruk bestaat dat in desector over het algemeen met grote inzet en betrokkenheid wordtgewerkt. En dat het kennelijk prima functioneren van het overgrotedeel van de corporaties en de afwezigheid van problemen, voor eenbelangrijk deel te danken is aan de professionaliteit en het goedegedrag van veel bestuurders, aldus de commissie.Dit met het rapport bevestigde element beschreef ik in 2012. Met, vol-gens het rapport, 389 corporaties heeft kennelijk 3.9% aanleiding gege-ven tot casussen, 96,1% niet. Het gaat de commissie klaarblijkelijkmeer om de omvang van het weggelekte vermogen, dan om het per-centage van de corporaties dat daarin een directe rol speelde. Die96,1% krijgt voornoemd compliment.Terecht, een mooie prestatie. Zeker gelet op de constatering van decommissie over het politieke verzuim grenzen te stellen. Het ver-band tussen deze twee aspecten is een onbelicht aspect, dat duidelijkmaakt dat een overgroot deel van de corporaties goed wil en presta-tiebereid is. Een kostbaar potentieel. Uiteraard betekent "incident-loos" presteren niet per se dat doelen zijn behaald. Dat moet wordenafgemeten aan prestatie-indicatoren. Met dit derde element kan eenverband worden gelegd om tot analyses te komen. Bij opereren bin-nen ruime bandbreedtes en zonder prestatie-indicatoren, is lastigvast te stellen of doelen zijn behaald. Toezicht begint bij de vraaghoe en waarop moet worden toegezien. Voor zowel het gedrag, deprestaties als het toezicht zijn de spelregels essentieel. Een helderdertakenveld en goede prestatie-indicatoren maken de meetbaarheidvan behaalde doelen groter, het toezicht makkelijker en het ontstaanvan incidenten onwaarschijnlijker. Spelregels worden vertaald inwetgeving. Zeker met prestatiebereidheid zou betere sturing effec-tief kunnen zijn. Een analyse van de spelregels, de wettelijke struc-tuur, ligt dan voor de hand. Opmerkelijk dat dit element in hetenqu?terapport onderbelicht is.THEMA TOEZICHT23TIJDSCHRIFT VOOR DE VOLKSHUISVESTING NUMMER 1 MAART 2015DE LESSEN VAN DE INCIDENTENDe rol van de overheid als wetgever komt niet, hoogstens impliciet, inde enqu?te aan bod. De commissie richt haar aanbevelingen primairop het gedrag in de hele sector. Zij formuleert generieke aanbevelin-gen ontleend aan de incidenten. De casussen van een kleine minder-heid leiden tot aanbevelingen voor het gedrag voor de hele sector. Eenminderheid die ontegenzeggelijk grote financi?le consequenties ver-oorzaakte en een strenge aanpak rechtvaardigt. Maar leidt het tot opti-male bouwstenen voor de toekomst van de sector?Misschien dat 15 casussen voldoende zijn voor een breder geldendeanalyse. Het systeem veroorzaakte kennelijk excessen. Dat is een ver-dedigbare, maar onvolledige verklaring, vooral vanwege die 96.1% ende geconstateerd onduidelijke speelgrenzen. Bovendien onderkent decommissie met haar rapport dat woonvisies vaak niet aanwezig zijn enprestatieafspraken soms niet, en indien wel, weinig gestructureerdgemaakt worden, zoals ik ook in 2012 opmerkte. Het schort dus ookaan prestatie-indicatoren en een duidelijke structuur op lokaal niveau.DE GRONDSLAGEN VAN HET BBSHEen nadere analyse is nodig. Hoe zijn de spelgrenzen ontstaan? HetBBSH ontsproot uit de nota Heerma. Die proclameerde 1.) streven naarautonomie voor corporaties met een terugtredende overheid en 2.)marktwerking. Het eerste element leidde tot zelfregulatie, het tweedetot ondernemerschap. Zelfregulatie is vertaald in wetgeving met rui-me bandbreedtes, vastgelegd in 4 (later 6) prestatievelden. Men veron-derstelde dat ondernemerschap optimaliserend zou werken. Prestatie-indicatoren ontbraken. Kortom, een systeem van ruime bandbreedtesen vage grenzen, met toezicht op afstand. Onduidelijke spelregels enspeldoelen en een onduidelijke begrensd speelveld; het voetbalspelzonder duidelijke structuur.De keuze voor dit systeem is gezien de toenmalige tijdgeest begrijpe-lijk. De overheid wilde meer op afstand komen te staan en onderne-merschap/marktwerking werd gewaardeerd, ook bij corporaties. Datde Europese Commissie over de combinatie overheidssteun en onder-nemerschap wel wat te zeggen had, werd pas in 2005 ontdekt. Maar losvan dit Europees-rechtelijke probleem, was een ander probleem tevoorzien. Onduidelijke grenzen vormen een risico omdat het speelveldongemerkt kan worden verlaten. Blijkens de incidenten gebeurde dat.VERDERE VERSOEPELING VAN DE GRENZEN: DE NEVENACTIVITEITENEen systeem met duidelijk begrensde bandbreedtes en een beoorde-lingssysteem voor grensgevallen is denkbaar. We kennen het uit devolkshuisvesting: het systeem van nevenactiviteiten dat na invoeringvan het BBSH is ge?ntroduceerd en vorm is gegeven metMG-circulaires (circulaires van de rijksoverheid voor gemeenten). Deminister wilde meer ruimte geven in het speelveld. Hij deed dit vooralnaar aanleiding van het nieuwe prestatieveld leefbaarheid, dat ookgoed paste in de tijdgeest. Kapitaal was beschikbaar, de sociale huis-vestingtaak grotendeels vervuld en de omgeving van het corporatiebe-zit moest nodig worden aangepakt. Een duidelijke definitie van leef-baarheid ontbrak echter. Door met het begrip nevenactiviteiten boven-dien te bepalen dat grenzen in beginsel mochten worden overschre-den, mits met (verzochte) ministeri?le toestemming, was de foutmar-ge groot.SPELREGELS GEVEN STRUCTUUR, GOEDE SPELREGELS NOG MEERBandbreedtes met een beoordelingssysteem voor grensgevallen kun-nen goed werken, maar een toets bij twijfelgevallen is dan belangrijk.De toetser/toezichthouder moet opletten of alles gemeld wordt, enanders ingrijpen. Het komt vooral aan op de toepassing door de acto-ren, maar een slechte toepassing leidt tot incidenten.Het beeld is dan nog incompleet. Immers, duidelijke, afdwingbareregels structureren zo'n systeem, zelfs al zijn de spelgrenzen flexibel.Foutmarges bij de actoren worden bij goede spelregels veel kleiner.Veel nevenactiviteiten blijken bijvoorbeeld niet te zijn gemeld. Ookover de toelaatbaarheid van financi?le producten bestond veel ondui-delijkheid. Illustratief is dat het CFV blijkens het enqu?terapportmeende dat een MG-circulaire uit 1994 over derivaten niet meer vankracht was. Niet onlogisch. Die circulaire werd ook niet genoemd opde website van het ministerie met geldende MG-circulaires. Maar hetministerie berichtte de commissie dat toch van het tegengesteldemoet worden uitgegaan. In deze gevallen zijn incidenten niet verba-zend. De vraag is of dit dan (helemaal) te wijten is aan laakbaar gedragof dat onduidelijkheid een rol speelt, zeker nu het toezicht kennelijkonvoldoende corrigerende signalen heeft doen uitgaan.Noch het met het BBSH gekozen oorspronkelijk systeem (ruime gren-zen, marktwerking en toezicht op afstand), noch het later daarnaastge?ntroduceerde systeem voor nevenactiviteiten waarmee nog meerruimte werd beoogd te worden gegeven (scheppen van kaders, met eentoets vooraf bij twijfel, op initiatief van de corporatie) heeft blijkens deincidenten goed gewerkt. Het beeld van vage spelgrenzen en spelregelsverschijnt.DE LEEFBAARHEID ALS BRON VAN ONDUIDELIJKHEID EN DUS INCI-DENTENVeel problemen hingen blijkens de incidenten - los van fraudegevallenen megalomaan gedrag - samen met leefbaarheid, een bij uitstekonduidelijk begrip. Met de vage spelgrenzen en spelregels bij dit pres-tatieveld is het ook wel erg bont gemaakt.Ons land is door de inbreng van de EuropeseCommissie de regie in die discussie grotendeelskwijt en zal hierin vooralsnog moeten berustenSTRAKKE GRENZEN ALS PANACEE, OF PLAATS VOOR DE NUANCE?Vage grenzen kunnen problematisch zijn, maar soms is een ingebouw-de marge nodig. Bijvoorbeeld de omschrijving van de doelgroep.Woningwet5en BBSH ? alsmede de Herzieningswet6- omschrijven dieals zij die moeilijkheden ondervinden met het vinden van passendehuisvesting, door inkomen of andere omstandigheden. Een inkomens-norm is begrensbaar, zoals nu met de DAEB-criteria (Diensten vanAlgemeen Economisch Belang). Het systeem omschrijft de grenzenduidelijk, maar garandeert de afwezigheid van problemen niet. Deinkomensgroep net boven de inkomensgrens heeft het moeilijkgeschikte huisvesting te vinden. Maar ons land is door de inbreng vande Europese Commissie de regie in die discussie grotendeels kwijt enzal hierin vooralsnog moeten berusten. De "andere omstandigheden"zijn lastiger inkaderbaar. De tijdelijke ministeri?le DAEB-regeling kentnaast de lage-inkomensgroep de groep met zorgindicatie. Daarmeezijn niet alle andere omstandigheden gedekt. Bijvoorbeeld sommigeex-gedetineerden, gehandicapten zonder indicatie of ouderen. DeDAEB-doelgroep uit voornoemde regeling en de potenti?le doelgroepuit de wet overlappen elkaar grotendeels, maar niet helemaal. Dit ver-eist een genuanceerde benadering.De commissie kiest desalniettemin voor een beperking tot die DAEB-criteria ? een puur kwantitatieve benadering - en benoemt de andereTHEMA TOEZICHT24TIJDSCHRIFT VOOR DE VOLKSHUISVESTING NUMMER 1 MAART 2015omstandigheden niet. Ook andere definitieproblemen benadert zijkwantitatief: afschaffen van nevenactiviteiten, beperken van maat-schappelijk vastgoed en leefbaarheidstaken. De Herzieningswet gaatdaar deels in mee (overigens al voordat het enqu?terapport was ver-schenen), maar gaat minder ver. Gelukkig. Kwantitatieve kaders zijnaantrekkelijk, want gemakkelijk objectiveerbaar. Maar verduidelijkenvan spelregels is niet synoniem aan kwantificeren. Soms moet flexibi-liteit ingebouwd worden. Of men het met de gemaakte keuzes eens is,is iets anders. Dat betreft vooral een politieke discussie. DeHerzieningswet werkt de andere omstandigheden echter evenmin uit.Maar ongeachte de politieke keuzes, spelregels kunnen effectiviteitstimuleren. Als de spelregels duidelijkheid geven, en waar dat niet vol-ledig mogelijk is, een helder systeem bieden waarin de verantwoorde-lijkheden van corporaties en toezichthouder duidelijk zijn en toezichtcorrigerend kan werken, wordt de foutkans veel kleiner. Zeker metprestatiepotentieel ? die 96,1% - dat inzetbaar is voor het (grondwette-lijk) doel: voldoende (sociale) huisvesting.OPLOSSINGEN LIGGEN OP LOKAAL NIVEAU, MEER STRUCTUUR IS MEERDUIDELIJKHEID EN MINDER INCIDENTENWat uit het enqu?terapport verder opvalt is dat aanbevelingen voor aan-passing van de wet op centraal niveau over prestatie-indicatoren ontbre-ken. De Herzieningswet biedt evenmin een oplossing. Voor de prestatie-indicatoren is dit deels verklaarbaar, omdat prestaties vooral lokaal wor-den bepaald. Volkshuisvesting krijgt lokaal vorm doordat individuelevolkshuisvestingprestaties worden ingevuld (en getoetst) waar vraag enaanbod voor sociale huisvestingsvoorzieningen samenkomen.Gemeenten kunnen woononderzoek doen en dit vertalen in beleid.Uiteraard met oor voor corporaties en andere actoren in het speelveld.Vervolgens kunnen (prestatie)afspraken worden gemaakt. Zo ontstaanprestatie-indicatoren op het niveau waar gepresteerd wordt.De commissie onderkent dat regels nodig zijn,maar haar bedoeling wordt niet duidelijk. Zijspreekt over een regisseursfunctie en regels vande ministerOp dat niveau loopt het niet goed. De commissie constateert dat pres-tatieafspraken vaak niet gemaakt worden en dat de wel gemaaktebeperkt resultaatgericht zijn. Toegevoegd kan worden dat woonvisiesook wel ontbreken.7Ook hier zouden spelregels onduidelijkheid enfouten kunnen voorkomen, en prestaties stimuleren. Terecht wil decommissie daarom woonvisies en prestatieafspraken verplicht stellen.Een stap in de goede richting, waarvoor ik eerder pleitte.8Maar ver-plichtstelling is slechts een begin. Juist op lokaal niveau wordt de out-put bepaald door de mate van concreet- en volledigheid van spelregelsen afspraken. De commissie onderkent dat regels nodig zijn, maarhaar bedoeling wordt niet duidelijk. Zij spreekt over een regisseurs-functie en regels van de minister.Kaderstelling lijkt de bedoeling en daar ligt een taak voor de wetgever.Blijkens de parlementaire geschiedenis onderkent en onderstreept ookhet kabinet het belang van woonbeleid en prestatieafspraken. Maarondanks het aandringen van de commissie, kiest zij dit ongeregeld telaten met een beroep op gemeentelijke autonomie en contractvrijheid.Juridisch bestrijdbare argumenten, die het kader van dit artikel over-schrijden. Volstaan wordt met de opmerking dat andere wetgeving (deWmo 2015 en de Wro) laat zien dat het anders kan. Door bijvoorbeeldonderdelen of subdoelgroepen te benoemen die verplicht in beleid enafspraken moeten worden betrokken. Of een systeem voor te verrich-ten woononderzoek en het afstemmen van prestatie-indicatoren op debeschikbare middelen bij corporatie en gemeente. De kans neemtdaarmee aanzienlijk toe dat woonvisies en prestatieafspraken volledigen concreet worden. Prestatieafspraken zijn overeenkomsten. Diemoeten ? willen zij effectief zijn ? bovendien glashelder en concreetworden geformuleerd. Een duidelijk wettelijk kader betekent eenbelangrijke stap. Zo treedt de wetgever met het scheppen van een hel-der en verplichtend kader op als regisseur met duidelijkheid vooraf,zodat later minder problemen optreden.Vooral kleinere gemeenten hebben soms een kennis- dan wel capaci-teitsachterstand. De memorie van toelichting bij het eerste wetsvoor-stel van de Herzieningswet benoemt de ongelijkheid in het veld.Daarom is de wens van het kabinet de gemeentelijke regisseursfunctiete versterken moeilijk te plaatsen, waar gemeenten anders dan eenmogelijk beroep op de minister tot ingrijpen ? bezwaarlijk versterkingvan de gemeentelijke regiefunctie te noemen - geen middelen wordenaangereikt. De noodzaak van meer structuur voor het lokale niveaugeldt temeer. Niet alleen als draaiboek voor het lokale presteren, datdan afgestemd kan worden op de daadwerkelijke lokale situatie; ookter ondersteuning van de gemeentelijke inbreng. Als de wetgevingmeer structuur geeft voor de lokaal te nemen stappen en te behande-len/te onderzoeken onderwerpen, is minder discussie nodig voor hetconcretiseren van de prestatie-indicatoren.HET ONDERNEMERSCHAP ALS OORZAAK VAN INCIDENTENTot zover de spelgrenzen en spelregels (prestatievelden en zelfregula-tie). Dan de tweede verworvenheid uit de 90er jaren: het ondernemer-schap. Dat gaat minder om het functioneren binnen oorspronkelijkbedoelde kaders, dan om het zoeken naar de grenzen omdat het debedoeling is die te zoeken. Goed ondernemerschap vereist out of thebox-denken, wat in de sector is toegepast.Zelfregulatie zonder prestatie-indicatoren zal leiden tot een onbepaal-baar prestatieniveau. Bij ondernemerschap ? zeker als dit gestimuleerdwordt door de overheid ? wordt de prestatieoutput onbepaalbaar bijonduidelijke grenzen, zoals gebleken.Ik noem drie oorzaken: 1.) de sociale bouwtaak in de jaren ?90 was gro-tendeels volbracht en de woningnood gelenigd, maar er was nogbestedingscapaciteit. 2.) de aandacht verschoof naar probleemwijken,waarbij van de verzelfstandigde corporaties ondernemerschap werdverlangd. Het bestedingsregime werd ruimer. Dat werd versterkt door3.) het ongedefinieerde prestatieveld "leefbaarheid" en vervolgens denevenactiviteiten-regeling.Zo werd a.) de grens van de sociale naar de commerci?le taak opgerekt,wat leidde tot vragen als: welke concessies richting het commerci?lezijn nog acceptabel? En b.) de geografische grens naar de omgevingvan de fysieke bouwblokken, wat leidde tot vragen als: hoe ver strektdie omgeving waarin de leefbaarheid moet worden aangepakt zichuit? Tot aan de randen van de wijk voor een sportaccommodatie, eenboot in het nabije water, of tot over de landsgrenzen?De zelfregulatieproblematiek vraagt om verduidelijking van prestatie-indicatoren, een deels procesmatige activiteit. De ondernemersrolbetreft vooral politieke keuzes. Het zou unfair zijn als die discussiewordt gevoerd vanuit het verwijt over gedrag van alle corporaties. Iknoemde al de procentuele nuance. Daarbij komt dat de casussenbovendien deels een direct gevolg waren van de stimulans van de over-heid jegens corporaties de ondernemersrol te vervullen.THEMA TOEZICHT25TIJDSCHRIFT VOOR DE VOLKSHUISVESTING NUMMER 1 MAART 2015ONDERNEMERSROL EXIT?Natuurlijk, de ondernemersrol die corporaties is gegeven (waarvangemeenten dankbaar gebruik hebben gemaakt gezien de veel gebruik-te pin-automaat metafoor) kan weer worden afgenomen en de leef-baarheidstaak verminderd, zoals de commissie voorstaat en deHerzieningswet nu grotendeels heeft ge?ffectueerd. Als maar beseftwordt dat dit ook afscheid van positieve verworvenheden betekent.Voor de leefbaarheid zal bovendien de druk op de overheid toenemen.Leefbaarheid raakt namelijk ??k een (grondwettelijke!)9zorgplicht:"De zorg van de overheid is gericht op de bewoonbaarheid van hetland en de bescherming en verbetering van het leefmilieu".Maatschappelijk vermogen van corporaties zal daarvoor minderbeschikbaar zijn.Wat is wijsheid? De Herzieningswet beperkt de mogelijkheden voorcorporaties tot investeren in leefbaarheid. Gezien de grondwettelijkeformulering ligt de zorg primair bij de overheid, overigens in versterk-te mate dan bij de huisvesting, waar de formulering "slechts" spreektover het bevorderen van voldoende woongelegenheid.10De uitvoering iseen kwestie van keuzes. Vanaf 1901 is de zorg voor de huisvesting intoenemende mate bij corporaties neergelegd. Vanaf de introductie vanhet prestatieveld leefbaarheid in 1996 is daar een deel van de leefbaar-heidstaak aan toegevoegd. Hiervoor gaf ik aan dat de aanleiding in eencombinatie van factoren lag. Maar los daarvan is goed verdedigbaardat waar maatschappelijk vermogen is toevertrouwd voor huisvesting,de zorgplicht niet ophoudt aan de buitenmuren van het vastgoed. Ompraktische redenen, bijvoorbeeld omdat het belangrijk is de waardevan het vastgoed te bewaken, die mede wordt bepaald door omge-vingsfactoren. Maar ook als uitvloeisel van de huisvestingszorgtaak.Voldoende woongelegenheid is blijkens de parlementaire geschiedeniseen kwantitatieve ?n kwalitatieve opdracht. De kwaliteit van woonge-legenheid wordt onbetwistbaar sterkt be?nvloed door de omgeving.Het toevoegen van het prestatieveld was dus logisch en loskoppelenniet.Gelukkig biedt de Herzieningswet ? zeker in de huidige geamendeerdevorm11- nog wel mogelijkheden. Jammer dat vooral voor negatieve for-muleringen is gekozen, kennelijk om de mogelijkheden in te perkengezien de incidenten. Een positieve herdefini?ring van de leefbaar-heidstaak had wenselijker en effici?nter geweest. Niet reactief, maarstructurerend wetgeven. Zeker waar kostbaar potentieel en vermogenaanwezig is, is radicale inperking van leefbaarheidstaken moeilijk tebegrijpen. Het miskent ook de omvangrijke rol van corporaties in deherstructurering van wijken. Kalveren in de wei, zoals de commissiedat beschrijft? Wellicht. Maar dan kalveren die door de overheid daarzijn losgelaten met een onduidelijke opdracht.BEHOUD VAN MAATSCHAPPELIJK VERMOGENIk heb mij verbaasd over de aanbeveling dat corporaties failliet moetenkunnen gaan. De Woningwet benoemde die mogelijkheid al12en deHerzieningswet ook, maar los daarvan, wordt de reden waarom eenfaillissement van een corporatie nog nooit is uitgesproken ? afgezienvan de wettelijke saneringssteun - misschien uit het oog verloren:beschermen van maatschappelijk vermogen tegen weglekken. Dat wastoch het centrale onderwerp in de parlementaire enqu?te? Bij een fail-lissement is het te gelde maken van het vermogen ten behoeve van decrediteuren uitgangspunt, hetgeen dus een ander uitgangspunt is danhet besteden van het vermogen voor sociale huisvesting. Juist daarombevat de Woningwet regelgeving ter voorkoming van faillissementen.13Ook bij de aanbeveling tot vermindering van de WSW-borging moetenfinanci?le en maatschappelijke consequenties worden meegenomen.Immers, subsidies zijn afgeschaft, maar onrendabele toppen blijven.Het zou verder dienstig zijn te onderkennen dat winstgerichtheid eensociale taak niet hoeft uit te sluiten. Dat heeft vooral met efficiency temaken.WAS DE DISCUSSIE FUNDAMENTEEL GENOEG?Ons volkshuisvestingstelsel is een prachtig "voetbalveld" met veel goe-de spelers. Laten we er zuinig op zijn. Leren van fouten, maar ook kij-ken naar positieve verworvenheden. Niet het kind met het badwaterweggooien, maar nog eens goed naar spelregels en bestedingsmoge-lijkheden kijken. De Herzieningswet biedt daarvoor te weinig bouw-stenen, nog los van de slechte leesbaarheid door opstapeling van aan-passingen, ? op zich goede - amendementen en novelles. In deHerzieningswet ligt de focus op het kwantificeren van de doelgroep,het beperken van de leefbaarheidstaak en het versterken van toezicht.Toezicht vormde echter vooral een probleem door onduidelijke spelre-gels. Daarom is een fundamentele discussies nodig. Niet "hoe lappenwe het wetsvoorstel op" en "hoe versterken we het toezicht", maar pri-mair aandacht voor de kwantitatieve ?n kwalitatieve aspecten van despelregels op centraal en lokaal niveau. Pas daarna komt het toezicht.Wat betreft de cultuur bij corporaties: dat 96.1% van de "teams" goedheeft gescoord, ondanks de onduidelijke grenzen van het speelveld, devage spelregels en prestatie-indicatoren, geeft hoop voor de toekomstmet een wet die alsnog duidelijk richting geeft voor besteding vanmaatschappelijk vermogen. De Herzieningswet heeft die kansen nogniet verzilverd. De praktijk zal het vooralsnog zelf moeten oplossen.Zeker niet ondoenlijk, maar met deze wet lastiger dan realiseerbaarwas geweest. Hopelijk wordt ooit, als het stof van de 15 incidentendefinitief is neergedwarreld, gekozen voor een structurele aanpak vande wet, vooral ook beredeneerd vanuit positieve verworvenheden enmogelijkheden. Want die bleven tot nu toe nogal onbelicht.Noten1 Artikel 70 Woningwet.2 "Voorkom incidentenpolitiek bij regelgeving woningcorporaties": Tijdschriftvoor de Volkshuisvesting 2012.3 Artikel 22 lid 2 Grondwet.4 Artikel 21 en 22 BBSH.5 Artikel 70c lid 1 Woningwet.6 Artikelen 46 en 47.7 Blijkens de rapporten van Severijn waarop de commissie zich baseert.8 "Stoken in een goed huwelijk"(column) en "Voorkom incidentenpolitiek bijregelgeving woningcorporaties" (artikel): Tijdschrift voor de Volkshuisvesting2011 resp. 2012.9 Artikel 21 Grondwet.10 Artikel 22 lid 2 luidt: " Bevordering van voldoende woongelegenheid is voor-werp van zorg der overheid."11 De leefbaarheidstaak is met amendementen wat minder ingeperkt en gekop-peld aan prestatieafspraken met gemeenten en een financieel plafond.12 Artikel 70i Woningwet.13 Zie uitgebreider: "Kunnen corporaties failliet gaan? Delen I en II. Michael deGroot en Hann Oude Grote Bevelsborg.THEMA TOEZICHT
Reacties