Vakblad over de leefomgeving voor ruimtelijke professionals en woonexperts
0000
00
00
Ruimte en Wonen Vakblad over de leefomgeving voor ruimtelijke professionals en woonexperts
THEMA 'WoON2018'
Dilemma's
rond energie-
armoede
Koopstarters
aan bod?
Particuliere
verhuur
onder de loep Meer
schimmel-
problematiek
dan gedacht
THEMA W oON2018
Nieuwe cijfers, nieuwe uitdagingen
4 april 2019
Dit is een
speciale uitgave
van Ruimte en Wonen
in opdracht van het
Ministerie van
Binnenlandse
Zaken
en Koninkrijks-
relaties.
R
U
IM TE + W O N EN
S pecial
1
EN VERDER
2 Hoofdredactioneel
Martijn Eskinasi en
Evamarije Smit
4 Auteurs
Wie werkten er allemaal
mee aan dit nummer?
84 Colofon
ARTIKELEN
6 Van volkstelling naar
Big Data
Frank van Dugteren,
Martijn Eskinasi, Han
Kleefstra
16 Rendement
particuliere verhuur
Paul de Vries
26 Een verloren
generatie?
Fokke de Jong, Joost
Wegstapel, Kevin
Vijftigschild
36 Oversampling
WoON: inzicht lokale
woningmarkt
Joost Zonneveld
42 "Energiearmoede is
ook ons probleem"
Evamarije Smit 52
De spannende hoekjes
van het WoON2018
Martijn Eskinasi en Frank
van Dugteren
64 Krimp valt nu nog mee
Berry Blije en Michael
Stuart-Fox
74 Kansen voor
schimmelwoning
Eefje Stutvoet en Koen
Laarman
THEMA W oON2018
Inhoud
2
Deze special van Ruimte +
Wonen, geschreven in op-
dracht van het Ministerie
van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties, neemt
een verdiepende duik in
het WoON2018, naast de
kernpublicatie die het alge -
mene beeld schetst. We
gaan in op enkele thema's
die momenteel van de
voorpagina's springen. Bijvoorbeeld de spanning
tussen particuliere beleg
-
gers en starters: Paul de
Vries (Kadaster) analyseer -
de de WoOn2018-cijfers
over aankopen voor ver -
huur door particuliere per -
sonen ofwel buy-to-let. Dat
segment is met 67 duizend
woningen gegroeid sinds
WoON2015. Particuliere
verhuurders nemen een
steeds groter marktaandeel
van de aankopen in, met
een duidelijke concentratie
in de vier grote steden.
Atrivé onderzocht de be -
lemmeringen voor starters.
Gemiddeld over het hele
land lijkt de positie van
starters niet veel verslech -
terd te zijn, maar in de
sterk verstedelijkte gebie -
den neemt de slaagkans
voor koopstarters, inclusief
degenen die uit de huur
naar de koop verhuizen.
wel degelijk af en stijgt de
gemiddelde leeftijd bij het
betrekken van de eerste
huur- of koopwoning En bij
recente huurstarters in
WoON2018: nieuwe
cijfers, nieuwe
uitdagingen
Opwinding genoeg in wo-
ningmarktland. Naast alle
nieuws over oververhit-
ting, het sociaal huurak-
koord en de woondeals is
ook net het WoON2018
uit. Nieuwe onderzoeks-
cijfers laten licht schijnen
op nieuwe uitdagingen.
Hoe beleid en onderzoek
samen evolueerden"
3HOOFDREDACTIONEEL
zelfstandige woningen in
de grote steden zien we
hoge woonquotes.
Toenemende regionale
verschillen komen ook
terug in het artikel van ABF
Research over krimpgebie
-
den. Op basis van de
WoON-cijfers lijken de
verschillen in leef baarheid
en voorzieningen tussen de
krimpgebieden en de rest
van het land nog beperkt.
Beleidsmakers bij de Pro -
vincie Groningen en
Parkstad Limburg wijzen er
wel op dat steden en cen -
trale dorpen het weliswaar
nog goed doen, maar dat
juist kleine afgelegen ker -
nen een ongunstiger toe -
komstperspectief hebben.
Kortom: er zijn belangrijke
lokale verschillen binnen
de regio.
Sommige corporaties vin -
den dat ze moeten kiezen
tussen betaalbaarheid en
verduurzaming, maar TI -
WOS in Tilburg ziet ener -
giearmoede wel degelijk als
haar probleem. Directeur
René Scherpenisse gaat in op de dilemma's en keuzes
waar een corporatie dan
voor gesteld wordt. Het
PBL berekende dat er nu al
een groep huurders betaal-
problemen ondervindt,
zeker als de woon- en ener
-
gielasten stapelen. Maar
ook dat er een flinke groep
huurders bij stijgende ener -
gieprijzen over de grens
heengaat.
Verduurzaming kan ook
bijdragen aan een gezonder
binnenklimaat. Het nieuwe
WoON laat zien dat nog
altijd 1,5 miljoen huishou -
dens last hebben van
schimmel en vocht in hun
woning. Ook weer met regi-
onale verschillen: de
schimmel- en vochtproble -
matiek komt meer voor in
sociale huur in de grote
steden. Investeringen in
verduurzaming kunnen
ook bijdragen aan een ge -
zonder binnenklimaat, dus
het mes zou aan twee kan -
ten kunnen snijden.
Twee bijdragen in deze
special verdiepen zich in
het WoON-onderzoek zelf: gebruikers van de zoge
-
naamde oversampling ver -
tellen hoe het lokale WoON
bijdraagt aan hun beleids -
ontwikkeling. De biografie
van het WoOn laat zien hoe
beleid en onderzoek samen
evolueerden en dat het
WoON en voorgangers al
decennia als hoeksteen een
gemeenschappelijke taal en
begrippenkader bie -
den. Dankzij het WoON
floreert het woningmarkt -
onderzoek en kunnen aller -
lei invalshoeken op het
wonen met elkaar in ver -
band worden ge -
bracht. Met WoON2018
hebben we weer een actue -
le kennisbasis in handen.
Martijn Eskinasi
Wonen & Kwaliteit van
de Leefomgeving
Evamarije Smit
Conceptmanager
Ruimte en Wonen
4
Berry Blijie,
ABF Research Frank van Dugteren,
Ministerie van BZK Martijn Eskinasi,
Ministerie van BZK
Fokke de Jong,
Atrivé Han Kleefstra,
Ministerie van BZK Koen Laarman,
Atrivé
Evamarije Smit,
Aeneas Media Michael Stuart-Fox,
Abf Research Eefje Stutvoet,
Atrivé
Aan dit nummer werkten mee:
Auteurs
5
RUIMTE + WONEN NETWERK
Kevin Vijftigschild,
Atrivé Paul de Vries,
Kadaster Joost Wegstapel,
Atrivé
Joost Zonneveld,
Aeneas Media
6
Tekst Frank van Dugteren, Martijn Eskinasi, Han Kleefstra
In 2018 is voor de vijfde keer het driejaar-
lijkse Woononderzoek Nederland ? kort-
weg WoON ? gehouden. Er is altijd behoef-
te aan actuele cijfers over woningmarkt,
woningbehoefte, betaalbaarheid, kwaliteit,
verhuiswensen en de opvatting van mensen
over hun woonsituatie. Sinds 2006 voorziet
het WoON-onderzoek in die behoefte aan
cijfermateriaal. Maar wist je dat de historie
van het WoON helemaal teruggaat naar
volkstellingen in de 18e eeuw? Een biografie van het WoON2018 WOoN2018
Va n
volks-
telling
naar Big
Data
7
Kerkpad, Thans Hugo de
Grootkade. Boerderijtje aan de Vinkenbuurtsloot
GEMEENTE AMSTERDAM STADSARCHIEF.
FOTOGRAAF JACOB OLIE
8
E
lke drie jaar begint de jaartel-
ling van de WoON-feiten weer
opnieuw. De wereld verandert
snel en de resultaten van het
WoON zien we al weer snel als
verouderd. Best vreemd, in de wetenschap
dat er maar weinig zo langzaam verandert
als een woning. Eenmaal gebouwd staat
een woning vaak voor decennia of langer
op dezelfde plek in hetzelfde marktseg -
ment ? huur of koop ? en veranderen de
kenmerken van de woning in beperkte
mate. Met de huidige sloopaantallen (rond
10.000 woningen per jaar op een voorraad
van ruim 7,5 miljoen) moet elke woning ge -
middeld ruim 700 jaar meegaan. De laatste
jaren komen er door nieuwbouw en trans -
formatie ruim 70.000 woningen bij maar
de woningvoorraad groeit dan minder dan
1% per jaar.
Drie pijlers woonbeleid
De behoefte aan actuele gegevens over de
woningmarkt gaat vooral over mensen. En
dat is al eeuwenlang zo: voor het eerst in
1795 in opdracht van de Algemene Verga -
dering van de Nederlandsche Republiek en
vanaf 1830 werd er elke tien jaar een volk -
stelling gehouden. In de tweede helft van
de negentiende eeuw leidden de industriële
revolutie en urbanisatie tot zorgen over de
gezondheid van de arbeider en ontstond er
structureel aandacht voor de rol van het
wonen in de volksgezondheid en het wel-
zijn. De problematiek rond hygiëne, volks -
gezondheid en overbewoning riep allerlei
vragen op over de woningkwaliteit en wo -
ningbehoefte. De eerste woningtelling
werd tegelijkertijd met de volkstelling van
1899 uitgevoerd door het net opgerichte
CBS. Die eerste woningtelling viel nage -
noeg samen met de Woningwet uit 1901,
die vaak als het startpunt van het volkshuis -vestingsbeleid wordt gezien. Hiermee wa
-
ren de eerste twee pijlers van het woonbe -
leid bepaald: beschikbaarheid en kwaliteit. Na de Tweede Wereldoorlog werd de der -
de pijler van het woonbeleid ? betaalbaar -
heid ? belangrijker. In de eerste 10 tot 15
jaar na de oorlog als middel om de lonen
laag te houden, later, ten tijde van de groot -
schalige stadsvernieuwingsprojecten, om
de toenemende kwaliteit betaalbaar te hou -
den voor de lagere en middeninkomens.
Deze drie pijlers ?beschikbaarheid, betaal-
baarheid en kwaliteit ?vormen nog steeds
de basis van het woonbeleid en de informa -
tiebehoefte over de woningmarkt. De ken -
nisbehoefte heeft accentverschuivingen
gekend en de onderzoeksmethoden zijn
flink veranderd, maar het gaat nog steeds
om inzicht in kwaliteit, beschikbaarheid en
betaalbaarheid.
Woningbehoefte
De woningbehoefte en de beschikbaarheid
werden van 1890 tot 1930 met de resultaten
van de tienjaarlijkse woningtellingen bere -
kend. Na de Tweede Wereldoorlog werd de
draad weer opgepakt met twee woningtel-
lingen in 1947 en 1956. Daarna werd gecon -
cludeerd dat de kwalitatieve woningraming
te laag was en dat er in gemeenten geen
sprake meer was van een kwalitatief wo -
ningtekort. Voldoende reden om dit eens
nader te onderzoeken en zodoende werd in
1964 het eerste woningbehoefteonderzoek
(WBO) uitgevoerd. Dat WBO werd herhaald
in 1967, 1970 en 1975. Er werd geëxperi-
menteerd met de opzet van het onderzoek,
maar in de kern waren de resultaten door de
jaren heen goed vergelijkbaar.
In 1977/1978 werd de opzet van het WBO
ingrijpend gewijzigd: de traditionele wo -
ningsteekproef leidde tot een onderverte -
genwoordiging van inwonende huishou -
WoON2018
9
"WoON2018
wordt gebruikt voor prestatie-
afspraken"
10
dens, eenpersoonshuishoudens en
potentiële verhuizers en dus waarschijn-
lijk tot een onderschatting van het woning -
tekort. Daarom werd de steekproef van het
WBO gewijzigd van een woning- in een per -
sonensteekproef. Ook kwam er meer aan -
dacht voor regionale verschillen. Van 1978
tot 2002 is het WBO in deze opzet vierjaar -
lijks uitgevoerd. De toenemende woningbehoefte had niet
alleen een demografische maar ook een so -
ciaal-culturele component. In de jaren vijf -
tig en zestig veranderde de opvatting over
wie er 'recht' had op een zelfstandige wo -
ning. Voor alleenstaanden was dat geen
vanzelfsprekendheid. Alleenstaande man -
nen woonden bij een hospita, alleenstaande
vrouwen woonden bij hun dienstbetrekking
in of bij hun ouders. Dat beeld begon in de
jaren vijftig en zestig te kantelen en er wer -
den nota's geschreven over de huisvesting
van één- en tweepersoonshuishoudens. La -
ter kwam ook de discussie over het woon -
recht vanaf 18 jaar. Deze ontwikkeling is
sterk verweven met het inkomensbeleid,
waarbij de invoering van de AOW en de bij -
stand een belangrijke rol speelden. Door die maatschappelijke veranderin -
gen ontstond een permanente opwaartse
druk op de woningbehoefte. In de jaren ne -
gentig van de vorige eeuw leek het woning -
tekort daadwerkelijk af te nemen na de
start van de Vierde Nota Ruimtelijke Orde -ning Extra (VINEX) en de bouw van meer
vrijesectorwoningen, maar de laatste jaren
wordt weer een toename gemeten. In 2018
is een nieuwe, op registers gebaseerde be
-
rekening van het woningtekort ingevoerd.
Kwaliteit in beeld
In 1954 concludeerde de door de Vereni-
ging Nederlandse Gemeenten (VNG) inge -
stelde 'Commissie Krotopruiming en Sane -
ring' dat 6% (145.450 woningen) van de
Nederlandse woningvoorraad uiterlijk in
1960 zou moeten zijn vervangen. De com -
missie baseerde dit op een schat -
ting van de provinciale Directies
van de Volkshuisvesting omdat
de woningtelling van 1947 nog
onvoldoende houvast bood voor
uitspraken over de kwaliteit van
de gehele woningvoorraad. Later zou blijken dat ook deze
provinciale ramingen een sterke
onderschatting waren, maar de
VNG was getriggerd en hield in de jaren vijf -
tig de vinger aan de pols door allerlei onder -
zoeken naar de kwaliteit van de woning -
voorraad te initiëren. Dat leidde in 1960 tot
een uitgebreider onderzoek om betrouwbare
cijfers over de kwaliteit van de woningvoor -
raad te berekenen. De Centrale Directie
Volkshuisvesting en een aantal provinciale
Directies van de Volkshuisvesting zetten ge -
zamenlijk het eerste Kwalitatieve Woning
Onderzoek (KWO) op. Met een technische
opname van 5.000 woningen, een gediffe -
rentieerde steekproef (1:30) uit de bij de wo -
ningtelling 1956 getelde woningen. Uit dit
eerste KWO bleek dat het aantal slechte en
niet verbeterbare woningen ruim tweemaal
zo hoog was als schatting van de Commissie
Krotopruiming en Sanering uit 1954. In de jaren zeventig en tachtig werd sterk
ingezet op stadsvernieuwing en betaalbaar -
"Vanaf 1830 elke tien
jaar een volkstelling"
WoON2018
11
WoON2018
heid. Het Directoraat-Generaal Volkshuis -
vesting stuurde top-down met zeer om -
vangrijke budgetten, wat ertoe leidde dat
vrijwel alle nieuwe woningen werden ge -
subsidieerd. De meerjarenplannen voor wo -
ningbouw en stadsvernieuwing hadden een
stevig kennisfundament nodig over de wo -
ningbehoefte, de woningkwaliteit en de be -
taalbaarheid. Naast het vierjaarlijkse Woningbehoefte -
onderzoek werd sinds de jaren zeventig ook
het onderzoek naar de kwaliteit van de wo -
ningvoorraad weer geïntensiveerd. In eer -
ste instantie gebeurde dat door het KWO
nieuw leven in te blazen. Het KWO '75 le -
verde op basis van een beperkte steekproef
(2163 woningen, 1:2000) globale bereke -
ningen op van de onderhoudsbehoefte van
de totale woningvoorraad. Het KWO kon
echter geen inzichten bieden op een lager
schaalniveau. Ook ontstond de behoefte om het effect
van de verbeteringsprogramma's te meten
en was er een groeiende behoefte aan bewo -
nersinformatie. Daarvoor startte het Minis -
terie van VROM begin jaren tachtig met de
ontwikkeling van de Kwalitatieve Woning -
registratie (KWR). De eerste meting van de
KWR was in de periode 1983-1985, vervolg -
metingen waren er in 1989-1991, 1994-
1996 en 2000-2001. Tijdens deze metingen
werden duizenden bouwkundige opnames
uitgevoerd, die na grondige controles wer -
den gebruikt om de relatieve herstelkosten
te berekenen. Ook werden vragen gesteld
aan de bewoners van de gemeten woningen.
Uit de laatste KWR-meting bleek dat nog
maar 2% van de voorraad als slecht tot zeer
slecht werd beoordeeld. Verdere metingen
achtte men daarom niet meer noodzakelijk. Gedurende de KWR-periode werd de fo -
cus steeds breder. In de eerste meting lag
Woningtekort, absoluut en als aandeel van de voorraad 1945-2018. In 20\
18 is de rekenwijze aangepast
om beter aan te sluiten bij registerbestanden.
12
het accent uitsluitend op de bouwtechni-
sche herstelkosten. In de volgende metin -
gen kwam er meer aandacht voor de woon -
technische problematiek, leef baarheid, de
woonomgeving en het energiegebruik. De
KWR en het WBO zijn uiteindelijk in 2006
opgegaan in het Woononderzoek Neder -
la nd ( Wo ON ).
Betaalbaarheid in beeld
Betaalbaarheid wordt sinds de woningbe -
hoefteonderzoeken uit de jaren zestig gede -
tailleerd gemeten. Vooral in de jaren zeven -
tig was de informatiebehoefte groot toen de
betaalbaarheid in het beleid werd genor -
meerd en mensen niet meer dan een be -paald percentage van hun inkomen aan
woonlasten mochten uitgeven, de norm
-
huurquote. De ontwikkeling van de
huurquote, de koopquote en de woonlasten -
quote blijven belangrijke uitkomsten van
het WBO/WoON. Recentelijk gaat steeds
meer aandacht uit naar de zogeheten 'ener -
giebetaalbaarheid' omdat een steeds groter
deel van het inkomen aan energie- lasten
wordt besteed. Zeker voor huishoudens met
een lager inkomen kan dit knellen.
Nieuwe onderzoeksdoelen
In de tweede helft jaren tachtig en begin ne -
gentig veranderde de sturingsfilosofie dras -
tisch: veel minder subsidie voor de nieuw -
13
bouw, de brutering van de corporatiesector,
opheffing van de gemeentelijke woningbe-
drijven en decentralisatie van het beleid. Hiermee veranderde de rol van kennis
over de woningmarkt, die met het WBO en
KWR door het Rijk werd verzameld. Kennis
werd een sturingsinstrument, vooral in ge -
sprekken tussen Rijk, provincies en ge -
meenten. Statistische informatie werd
steeds meer gebruikt bij beleidsontwikke -
ling en uitvoering. Dat zien we nog steeds
terug in de huidige benadering met regio -
deals en woondeals. Uit een inventarisatieronde bij directe en
indirecte gebruikers bleek in 1998 dat het
WBO veel breder werd gebruikt dan alleen voor het Trendrapport van DGVH. Twee re
-
denen waarom gebruikers veel waarde aan
het WBO hechten zijn de continuïteit en de
vergelijkbaarheid. Het WBO en het WoON
hebben veel bijdragen aan een gemeen -
schappelijke kennisbasis over woningkwa -
liteit, beschikbaarheid en betaalbaarheid. Naast de veranderende sturingsfilosofie
verbeterden ook de mogelijkheden van in -
formatieverzameling en ?verwerking. Dit
had gevolgen voor het WBO1998 waarvoor
VROM en het CBS een samenwerkingsver -
band aangingen. Nieuw was de koppeling
met het Permanent Onderzoek Leefsituatie
(POLS), een geïntegreerd enquêtesysteem
van het CBS met vragenblokken over aller -
lei onderwerpen, waaronder wonen. Een
tweede vernieuwing was de invoering van
oversampling: gemeenten en regio's kon -
den ? al dan niet samen met corporaties -
voor hun eigen gebied extra enquêtes laten
uitvoeren. Ten derde werd de toegankelijk -
heid van de WBO-gegevens verbeterd met
het gebruikersvriendelijke informatiesy -
steem CitaVista en konden onderzoekers de
microdata opvragen via het portal van in -
stituut Data Archiving and Networked Ser -
vices (DANS). De invoering van oversampling was
een succes en zorgde ervoor dat het
WBO1998 met bijna 120.000 respondenten
het grootste woningmarktonderzoek ooit
werd. Veel gemeenten en regio's gebruiken
de uitkomsten van de oversampling van het
WoON nog steeds als onderlegger voor hun
woonvisie en het overleg met huurders en
corporaties. De belangrijkste wijziging ten opzichte
van eerdere WBO's was dat er, naast een
volledig vierjaarlijks WBO, in de tussenlig -
gende periode elk jaar een kleiner, zoge -
noemd permanent WBO werd gehouden
van 15.000 enquêtes. Zo konden de belang -
Project Oude Tol
Reeuwijk
PETER DE RUIG
WoON2018
14
rijke trends jaarlijks worden gevolgd en
werd er tegemoetgekomen aan het kritiek-
punt dat het WBO al na een jaar niet meer
actueel was. Al snel bleek dat de doorloop -
tijd van dit permanente WBO was onder -
schat en dat het vrijwel onmogelijk was om
de jaarlijkse resultaten tijdig beschikbaar te
krijgen. Verschil van inzicht over de te vol-
gen koers en werkwijze leidde tot een breuk
in de samenwerking tussen VROM en CBS.
Het daarop volgende WBO2002 werd door
VROM zelfstandig opgezet.
Nieuwe onderzoeksmethoden
De hoge kosten, de toenemende kennisbe -
hoefte en de verbeterde technische moge -
lijkheden leidden ertoe dat het WBO en de
KWR rond 2002 opnieuw tegen het licht
werden gehouden. Daaruit bleek dat er
ruimte was voor verbetering in de organisa -
tie, aansturing en de onderzoeksopzet. Bo -
vendien was de KWR niet meer nodig om -dat de kwaliteit van de woningvoorraad
inmiddels in orde was.
Dit heeft na de evaluatie van het
WBO2002 geleid tot een uitvoerig traject
waarbij zowel binnen VROM als bij externe
gebruikers de informatiebehoefte op het
terrein van wonen is gepeild. Die werd ge -
bruikt bij de opzet van het eerste Woonon -
derzoek Nederland (WoON) in 2006 dat
tegenwoordig een driejaarlijks ritme heeft. De belangrijkste wijziging ten opzichte
van het WBO is de modulaire opzet van het
WoON. De basis is de woningmarktmodule
die qua inhoud van de vragenlijst en om -
vang van de steekproef vergelijkbaar is met
het WBO. Daarnaast kan een respondent
van het WoON opnieuw benaderd worden
voor specifieke vragen in een vervolgmodu -
le, zoals bijvoorbeeld de energiemodule,
waarin aspecten over energieverbruik,
energiegedrag en onderhoud aan de wo -
ning worden uitgevraagd. Deze module
Bluebanddorp in Slotervaart. Gebouwd door architect Frans van Gool, gebouwd in 1959.
MARK AHSMAN
15
heeft zijn wortels in de KWR en is uitge-
voerd in 2006, 2012 en 2018. Met het WoON deden naast telefonische
en mondelinge ook internetenquêtes hun
intrede. Bij iedere editie van het WoON
neemt het aandeel internetenquêtes verder
toe en deze dragen bij aan de hoge respons. Een andere belangrijke verandering is de
koppeling met registers als de Basisregi-
stratie Personen (BRP, voorheen GBA) en
gegevens van de Belastingdienst. Hierdoor
kon de vragenlijst aanzienlijk worden inge -
kort, vooral bij het immense vragenblok
over het inkomen. Dat nam zeker een kwar -
tier in beslag en vormde ook de basis van de
koopkrachtberekeningen van de Rijksover -
heid. Het WBO was een soort vervangende
volkstelling geworden. Die rol is met de toe -
nemende beschikbaarheid van registraties
steeds kleiner aan het worden. Het aandeel registergegevens in het
WoON neemt continu toe. Het toenemende
belang van registergegevens was voor
VROM een belangrijke reden om voor het
WoON2009 de samenwerking met het CBS
weer aan te gaan. Sindsdien wordt er, ook
nadat de directie Woningmarkt van het
oude ministerie van VROM is opgegaan in
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrela -
ties, weer in harmonie samengewerkt om
elke drie jaar weer een nieuw WoON op te
leveren, dit jaar dus voor de vijfde keer.
Voorspellende modellen?
In de afgelopen 10 jaar is zowel de beschik -
baarheid als de kwaliteit van registergege -
vens sterk toegenomen. Steeds meer orga -
nisaties stellen gegevens beschikbaar voor
onderzoek en de technieken om die gege -
vens te analyseren zijn flink verbeterd. Dit
biedt nieuwe mogelijkheden voor het
WoON-onderzoek waarbij de vraag op -
komt: kunnen we een WoON-onderzoek op -zetten zonder vragenlijst? De status van het
WoON als objectieve en onaf hankelijke
kennisbron staat niet ter discussie. De tij
-
digheid van de informatie wordt wel steeds
belangrijker en er is ook steeds meer be -
hoefte aan gegevens op een lager schaalni-
veau. Daar liggen enkele zwakke punten
van de huidige opzet van het WoON. Daarom onderzoekt het CBS hoe het
WoON-onderzoek in de nabije toekomst
meer gebruik van registers kan maken. Een
proef met het modelmatig schatten van ver -
huiskansen op basis van registers heeft al
verrassende eerste resultaten opgeleverd.
Eerste exercities met Big Databronnen heb -
ben daarentegen nog geen bruikbare gege -
vens opgeleverd, omdat deze bronnen vaak
niet stabiel genoeg zijn om een objectief
beeld weer te geven. Het lijkt dan voorals -
nog ook een illusie dat we ooit helemaal los -
komen van de vragenlijst. Toch zijn er ge -
noeg kansen om het WoON-onderzoek nog
verder te verbeteren. Misschien lukt het zo
om in het komende decennium een woon -
onderzoek te ontwikkelen waarbij gege -
vens op een laag schaalniveau in een hoge -
re frequentie beschikbaar komen, net als
we ruim twintig jaar geleden met het
WBO1998 van plan waren.
Met dank aan Pieter Hooijmeier, Kees
Leidelmeijer, Willem Relou en Wouter van
Honstede voor hun bijdragen.
W oON2018
LEES MEER
Lees dit artikel ook online.
16
Een 'Te huur' bord in een
appartmentencomplex.
EVAMARIJE SMIT
Rendement
particuliere
verhuur
17
Tekst Paul de Vries
De particuliere verhuurmarkt heeft een klein marktaandeel, maar
groeit hard. De afgelopen tien jaar is het aantal woningen in dit seg-
ment verdubbeld. Het gaat hier om woningen die worden verhuurd
door particulieren en niet door institutionele beleggers of kleine bv'\
s.
Dit artikel zoomt in op het rendement dat deze groep haalt uit haar
investeringen. Gemiddeld bedraagt de basishuur 5,7% ten opzichte
van de WOZ-waarde.
18
W
oON2018
V
erhoudingen op de huurwo -
ningmarkt verschuiven. De
totale huur woningvoorraad
veranderde de afgelopen ja -
ren nauwelijks, maar er zijn
wel 119 duizend minder corporatiewonin -
gen en 52 duizend meer huurwoningen in
het bezit van institutionele verhuurders.
Particuliere personen verhuren 67 duizend
woningen meer dan in 2015. Het particulie -
re verhuursegment ? woningen verhuurd
door natuurlijke personen ? groeit het
hardst. De snelle toename van het aantal wonin -
gen in de particuliere verhuur heeft meer -
dere oorzaken. Als eerste is er een groep die
in de crisisperiode min of meer gedwongen
werd om verhuurder te worden. Dit zijn par -
ticulieren die al een volgende koopwoning
hadden gekocht en hun oude woning niet
verkocht kregen. Voor hen zijn, in de crisis -
periode, tijdelijke beleidsmaatregelen ge -
troffen zodat zij hun tweede woning kon -
den gaan verhuren. Het beleidsmes sneed
aan beide kanten. De particuliere verhuur -
ders kwamen niet in financiële problemen
en er kwamen huurwoningen bij. Destijds
was er een toenemende vraag naar huurwo -
ningen. Deze particulieren kozen in eerste
instantie niet voor het verhuren van een
woning, maar zagen later dat verhuren een
prima rendement oplevert. Uit voorlopige
cijfers van het Kadaster blijkt de groep klei-
ne particuliere verhuurders tussen 2009 en
2013 echter miniem te zijn toegenomen met
nog geen duizend woningen. Als tweede is er een groep die net voor en
na de kanteling van de woningmarkt in
2013 actief woningen is gaan kopen om te
verhuren. Deze groep groeide tussen 2013
en 2017 met meer dan 16 duizend huurwo -
ningen. Zij volgden de markt nauwgezet en
maakten de inschatting dat deze zou gaan kantelen. Zij kochten op het moment dat de
woningprijzen hun dieptepunt bereikten.
Dat particuliere verhuur zich ook in Neder
-
land begon voor te doen werd voor het eerst
eind 2015 onder de aandacht gebracht door
Maartje Martens. De derde groep van parti-
culiere verhuurders volgde snel vanaf 2014.
Volgens Ruben van Leeuwen en Paul de
Vries van de Rabobank kozen zij voor ver -
huur van woningen omdat andere beleggin -
gen weinig opleverden. Hun drijf veer was
dat verhuur van woningen uitermate aan -
trekkelijke financiële rendementen op kon -
den leverden. Over deze rendementen is weinig be -
kend, maar met behulp van het WoON kun -
nen wel inschattingen worden gemaakt. De
ingeschatte rendementen verschillen overi -
gens naar locatie en type woning.
Meer transacties
Doordat particuliere personen meer kopen
dan verkopen, groeit het marktaandeel par -
ticuliere verhuur in de woningvoorraad. Uit
data van het Kadaster blijkt dat de toename
vooral te vinden is onder particuliere ver -
huurders met een huurwoningportefeuille
van drie tot vijftig woningen. De aankopen
van deze groep stegen van 2.200 woningen
in 2009 tot 10.700 in 2017. Hun marktaan -
deel in het aantal transacties steeg van twee
procent naar vijf procent. Het marktaan -
deel in de voorraad van verhuurders met
één woning nam eveneens toe, maar het
aandeel in de aankopen bleef min of meer
constant. Er wordt relatief veel gekocht in de vier
grote gemeenten. Een vergelijking met de
aankopen van eigenaar-bewoners (10 á 11
procent van alle woningtransacties tussen
eigenaar-bewoners vinden we terug in de
G4) laat dit zien: in 2009 werd negentien
procent en in 2017 drieëntwintig procent
19
"In de crisis zijn meer
huizen
verkocht dan aangekocht"
PAUL DE VRIES
20
van alle aangekochte particuliere huurwo-
ningen gekocht in de vier grote steden. Tegelijkertijd verkopen particuliere per -
sonen ook huurwoningen. In de crisisperio -
de tot en met 2012 verkochten ze achttien
procent meer woningen dan dat er gekocht
werden. Toen de markt in 2013 kantelde,
groeide de huurwoningvoorraad van parti-
culiere verhuurders. In 2013 was het saldo
1.100 meer huurwoningen. Dat steeg snel
naar bijna 8.000 huurwoningen in 2017. In
de crisistijd minder aankopen dan verko -
pen en vanaf 2013 precies andersom, is het
landelijke beeld. In de G4-gemeenten komt
deze ontwikkeling deels terug. Vooral in
Amsterdam zien we een zeer dynamische
markt met veel aankopen en verkopen met
als resultaat een krimp van de particuliere
huurwoningvoorraad tot en met 2015. In
2016 en 2017 zien we een kleine toename.
Utrecht wijkt ook af van het landelijk beeld.
Daar zien we juist een betrekkelijk beperkte
dynamiek. In de Domstad zien we weinig
aankopen en weinig verkopen, waardoor de
markt in balans blijft. Het gaat om enkele
honderden aan- en verkopen per jaar. In
Rotterdam en Den Haag is een zelfde dyna -
miek als in Nederland: in de crisis meer ver -
kopen dan aankopen en daarna andersom.
Markthuur
Het rendement op de verhuur van een wo -
ning hangt af van vele factoren en kan op
vele manieren worden geschat. Veelvoorko -
mende methoden versimpelen die werke -
lijkheid door van de huuropbrengst de kos -
ten voor onderhoud, leegstand, beheer,
belastingen, VvE, en financiering af te trek -
ken. Om tot een rendement te komen deelt
men dan simpel de huuropbrengst minus de
kosten door de hypotheeklening, alsof het
eigen vermogen dat men in de woning stopt
geen rendement hoeft op te leveren. Vol- gens een Kadasteronderzoek van Paul de
Vries en Frank van der Harst uit 2017 koopt
zeventig procent van de particuliere ver
-
huurders overigens hypotheekloos,. Zij
zouden derhalve geen hypotheek hebben.
De werkelijkheid is echter anders. Velen ge -
bruiken hun andere woning(en) als onder -
pand voor een hypotheek en kopen vervol-
gens hypotheekloos een woning. Voor de berekening van het huurrende -
ment sluit ik aan bij de methode van het
CPB (2016), namelijk door de jaarlijkse
huuropbrengsten te relateren aan de
WOZ-waarden per 1 januari van het betref -
fende jaar. Hierbij wordt aangenomen dat
de WOZ-waarde een goede inschatting is
van de marktwaarde. De theorie schrijft,
volgens het CPB, voor dat deze waarde ge -
lijk is aan de som van de verdisconteerde
stroom van huurinkomsten. Voor de huurinkomsten exclusief ser -
vicekosten, volg ik de CPB-redenatie dat de
werkelijke (basis)huur die particuliere ver -
huurders vragen, een markthuur is. Daar -
over kan getwijfeld worden omdat 62 pro -
cent van het bezit van particuliere
verhuurders in het gereguleerde segment
valt. Als zij echter in het gereguleerde seg -
ment minder dan de maximaal redelijke
huur vragen, dan kan worden veronder -
steld dat de verhuurder de markthuur
vraagt. De huur had dan immers hoger kun -
nen zijn. De particuliere verhuurders maak -
ten af wegingen waardoor de gemiddelde
gevraagde huur lager ligt dan de wettelijke
maximale huur. Daarnaast heeft de parti-
culiere verhuurder een ander kostenplaatje
dan woningcorporaties. Denk hierbij aan
een budget voor leef baarheid. Figuur 1 geeft voor het gereguleerde huur -
segment (onder de liberalisatiegrens) aan
wat de door de particuliere verhuurders ge -
vraagde en de maximale redelijke huur is op
W oON2018
21
WoON2018
basis van het puntensysteem van het wo -
ningwaarderingsstelsel (W WS). Hierbij is
alleen gekeken naar huurwoningen die kaal
verhuurd zijn, dus niet gestoffeerd, niet ge -
meubileerd en ook niet aan familie. Alleen in
Utrecht ligt de huur hoger dan de maximaal
redelijke huur.Een verklaring zou kunnen
zijn dat in Utrecht de mutatiegraad in het ge -
reguleerde particuliere segment heel laag is
en huurders geen bezwaar hebben aangete -
kend bij de huurcommissie. We zien ook een
zeer geringe dynamiek in het aan- en ver -
koopgedrag in Utrecht. In de andere grote steden (G40) en in de
rest van het land liggen de feitelijke huren
gemiddeld onder de maximaal redelijke
huur. Dit beeld komt trouwens redelijk
overeen met drie jaar terug, toen in alle gro -
te steden nog ruimte was voor huurverho -
ging. Dat in Amsterdam nog een flinke
huursprong is te maken, kan te maken heb -ben met de forse toename van de
WOZ-waarden. De WOZ-waarde is een be
-
langrijk onderdeel van het W WS-puntensy -
steem, zodat ook de maximale huur stijgt
en op termijn huurverhoging mogelijk is. Voor wat betreft de woningen die in het
geliberaliseerde segment vallen, is de ge -
vraagde huur sowieso de markthuur. Hier
kunnen met het W WS-puntensysteem zo -
genoemde schaduwhuren worden bere -
kend. Deze zijn niet bindend, maar geven
wel een indruk in hoeverre de feitelijke hu -
ren afwijken van de huren als de verhuur -
der wel het puntensysteem zou toepassen.
Dan blijkt het gat erg klein te zijn, slecht
vijftig euro, maar wel tegengesteld aan de
gereguleerde sector. In het geliberaliseerde
segment liggen de feitelijke huren boven de
schaduwhuren. Ik kan hier twee conclusies
aan verbinden. Het W WS-puntensysteem
blijkt een goed systeem te zijn om de huren
Figuur 1. Werkelijk (basis)huurniveau en de maximale huur op basis van
WWS-punten, particuliere verhuurders, huurwoningen in de gereguleerde
sector, 2017
22
in het gereguleerde segment te maximeren.
Immers, particuliere verhuurders zitten
met hun feitelijke huur beduidend onder de
maximaal redelijke huur. Daarnaast blijkt
het W WS-puntensysteem niet geschikt voor
een indicatie van de huur van geliberali-
seerde woningen. Immers, gemiddeld lig-
gen de feitelijke huren boven de schaduw -
huren. Maar een inhoudelijke conclusie dat
de huren 'te laag' of 'te hoog' zijn in het geli-
beraliseerde segment, valt niet te trekken
op basis van de gevraagde huur.
Rendement
De rendementen zijn minder eenvoudig te
berekenen dan in eerste instantie is aange -geven. De simpele rekensom is: de feitelijke
huur delen door de WOZ-waarde, zoals het
CPB aangeeft. Echter, slechts 67 procent
van de particuliere verhuurders verhuurt
de woning kaal, de overige 33 procent van
de woningen wordt of gestoffeerd (26%) of
gemeubileerd (7%) verhuurd. Hoewel de
feitelijke huur in het WoON niet de kosten
voor de stoffering of de meubilering mag
bevatten, is het sterke vermoeden dat deze
kosten wel in de huur opgenomen zijn. Bij
-
voorbeeld voor de G4 komt voor woningen
die kaal worden verhuurd de verhouding
feitelijke huur en maximaal redelijke huur
uit op 0,9. Als daarentegen de woning niet
kaal maar gemeubileerd wordt verhuurd
Rental shops waar huurwoningen worden aangeboden PETER DE VRIES
23
dan is de verhouding opgelopen naar 1,2.
De huur is daarmee niet meer goed verge-
lijkbaar met andere verhuurders die veel
minder woningen gemeubileerd verhuren.
Het geschatte rendement op basis van de
huur en de WOZ-waarden geeft dan geen
zuiver beeld. Deze bestandsvervuiling zou
een verklaring voor de bijzondere uitkom -
sten in Utrecht kunnen zijn. Maar met al
deze onzekerheden in het achterhoofd kan
toch inzicht gegeven worden in de rende -
menten. De woningen die door particulie -
ren worden verhuurd, leveren een gemid -
deld rendement op van 5,7 procent. Met
andere woorden, de feitelijke jaarhuur is
5,7 procent van de WOZ-waarde. In de G40 ligt het percentage iets hoger. Verhuringen
aan familie zorgen voor ongeveer één pro
-
centpunt lagere rendementen en gestof -
feerd dan wel gemeubileerd voor één pro -
centpunt hogere huren. Gemiddeld liggen
de rendementen Noord-Holland het laagst
en in Zuid-Holland het hoogst. Overijssel en
Noord-Brabant zijn provincies met een ge -
middeld rendement gelijk aan Nederland.
Andere verhuurders
Het geschatte rendement van particuliere
verhuurders is 5,7 procent. De institutione -
le verhuurders realiseren 5,9 procent en de
woningcorporaties 5,0 procent op basis van
dezelfde aannames, dus kale verhuringen.
Zoals hiervoor is beargumenteerd is deze
onderlinge vergelijking niet helemaal zui -
ver omdat het rendement van de particulie -
re verhuurder wordt overschat in ver -
band met het grote aandeel gestoffeerde en
gemeubileerde verhuur en de verhuur aan
familieleden zonder dat we hiervoor kun -
nen corrigeren. Dat komt omdat responden -
ten waarschijnlijk geen onderscheid kun -
nen maken tussen de huur en de extra
kosten voor de stoffering en meubilering.
Particuliere huurwoningen worden voor
twee derde kaal verhuurd. Institutionele
beleggers (88%) en woningcorporaties
(98%) verhuren woningen vooral kaal. De
vraag rijst of de hogere rendementen van de
particuliere verhuurders ten opzichte van
de woningcorporaties gebaseerd zijn op de
kwaliteit van de woningen. Dat blijkt niet
"Lager rendement door verhuur aan familie"
WoON2018
24
Een verhuizingEVAMARIJE SMIT
25
het geval. Als we kijken naar de
WOZ-waarden, dan valt gelijk op
dat de particuliere verhuurders
vooral goedkope woningen ver-
huren. Ruim zestig procent van
hun bezit heeft een maximale
WOZ-waarde van 250 duizend
euro. Het bezit van institutionele
beleggers bestaat voor bijna de
helft (47%) uit woningen met een
WOZ-waarde onder de 250 duizend euro en
de corporaties hebben de minste goedkope
woningen (30%). Juist de rendementen op
goedkope woningen zijn hoog. Dat geldt
voor alle typen verhuurders. Des te hoger
de WOZ-waarde, des te lager het rende -
ment. Dat zal te maken hebben met de grote
vraag naar kleine woningen. Doordat wo -
ningen die particulieren verhuren vooral
goedkope woningen zijn, ligt hun gemid -
delde rendement boven die van de instituti-
onele beleggers. Deze laatste groep haalt,
gecorrigeerd voor de WOZ-waarden, de
hoogste rendementen.
Investeringsopgave
Particuliere verhuurders staan voor een
grote investeringsopgave. Slechts 21 pro -
cent heeft een energielabel A of B. Hun
huurders zijn verrassend realistisch. Zo
vindt 24 procent hun woning energiezuinig
en 52 procent absoluut niet. Bij corporaties
ligt het anders. Huurders denken dat hun
woning meer energiezuinig is dan in werke -
lijkheid het geval is, maar eigenaar-bewo -
ners ontbreekt het helemaal aan een realis -
tisch beeld van de eigen woning. Bijna
vijftig procent vindt de woning energiezui-
nig, terwijl slechts dat is. Particuliere ver -
huurders bezitten relatief veel goedkope
woningen en de noodzakelijke investerin -
gen zullen zwaar drukken op het rende -
ment. Duurzame investeringen zouden de molensteen om de nek van de particuliere
verhuurder kunnen zijn.
Nog veel vragen
Er is nog weinig bekend over de particuliere
verhuur. Waarom kiezen mensen ervoor om
woningen te verhuren? Is dat voor het ren
-
dement, en wat is dat rendement dan pre -
cies? Er zijn vooral veel vragen, maar nog
weinig antwoorden. Deze bijdrage zoomt in
op het rendement door de huur in verhou -
ding te brengen met de WOZ-waarde. Parti-
culiere verhuren vooral woningen met een
waarde onder de 250 duizend euro. Omdat
goedkope huurwoningen gemiddeld een
hoger rendement opleveren dan duurdere
woningen, is ook het directe rendement dat
particulieren halen hoog. Institutionele be -
leggers behalen overigens gemiddeld hoge -
re rendementen. Als we type verhuurders
vergelijken voor wat betreft de kale verhu -
ringen van woningen onder de 250 duizend
euro aan niet-WOZ-waarde, dan ligt het
rendement van de particulieren op 6,2 pro -
cent. Dat is een dikke één procentpunt ho -
ger dan de corporaties. Best een mooi ren -
dement.
"Hypotheekloos
kopen deels schijn"
W oON2018
LEES MEER
Lees dit artikel ook online.
26
De positie van starters op de woningmarkt
Tekst Fokke de Jong, Joost Wegstapel, Kevin Vijftigschild
Een verloren
generatie?
Starters kunnen steeds moeilijker een woning vinden, zo is de alge-
mene teneur. Peter Boelhouwer, hoogleraar woningmarktbeleid aan
de TU Delft, sprak tijdens het OTB | Platform31 Wooncongres op 4
december 2018 zelfs van een 'verloren generatie'. De wachttijden in
de huursector nemen toe, de prijzen in de koopsector rijzen de pan
uit en de woningproductie blijft achter bij de huishoudensgroei, wat
vooral de starters treft. Een factcheck.
27
Starters in hun woning. KnaapenGroep
28
W
oON2018
I
n een artikel in NRC Handelsblad
van 16 september 2018 is wordt de
noodklok voor starters geluid.
'Waar je de cijfers ook opvraagt,
alle data tonen hetzelfde: het aantal
starters dat een hypotheek aanvraagt of
een huis koopt, neemt elk kwartaal af. Pro -
blematisch, want starters zijn onmisbaar
voor een goed werkende woningmarkt. Met
hun geld kopen doorstromers hun tweede
huis'. Een verkenning aan de hand van re -
cente publicaties en databronnen laat zien
wat er aan de hand is. Wat gaat er goed en
waar zit de mismatch? En wat valt hieraan
te doen?
Verschillende starters
Als eerste blijkt uit de publicaties dat het be -
grip starters tot verwarring leidt. De één
denkt aan jongeren die het ouderlijk huis
verlaten, de ander heeft het over mensen
die voor het eerst een woning kopen. Star -
ters zijn te onderscheiden in drie groepen.
De eerste is de startende huurstarter, perso -
nen met een verhuiswens die het ouderlijk
huis of onzelfstandige kamer verlaten voor
een zelfstandige huurwoning. De volgende
groep is de startende koopstarter: personen
met een verhuiswens die het ouderlijk huis
of onzelfstandige kamer verlaten voor een
zelfstandige koopwoning. De laatste groep
is de doorstromende koopstarter, huishou -
dens die in principe al gestart zijn in de
huursector, maar voor het eerst een woning
gaan kopen.
Grootte doelgroep
Volgens het nieuwste WoonOnderzoek Ne -
derland 2018 (WoON2018), waren er in
2018 in totaal ruim 900.000 personen of
huishoudens die aangaven beslist binnen
twee jaar te willen verhuizen ('beslist ver -
huisgeneigd'). Daarnaast gaven circa 340.000 personen of huishoudens aan wel
te willen verhuizen, maar dit om de een of
andere reden niet te kunnen ('wil wel, maar
kan niet'). Deze groep is relevant, aange
-
zien starters vanwege hun financiële situa -
tie soms geen mogelijkheden zien. Geza -
menlijk betreft het circa 1,25 miljoen
personen of huishoudens die graag willen
verhuizen ('wil graag verhuizen'). Deze
groep bevat bijna 260.000 startende huur -
starters, ruim 145.000 startende koopstar -
ters en 223.000 doorstromende koopstar -
ters. Dit aantal is door de jaren heen relatief
snel gegroeid, ten opzichte van de overige
doorstromers op de woningmarkt. De sterk -
ste groei is zichtbaar bij de doorstromende
koopstarters. Sinds het dieptepunt van de
crisis in 2012 nam hun aantal toe met 78
procent. Daarnaast is opvallend dat de laat -
ste drie jaar de groep 'wil wel, maar kan
niet' sterk is gegroeid, met name onder de
twee groepen koopstarters.
Leeftijd starters
De samenstelling van de huishoudens die in
de twee jaar voor hun bevraging in het
WoON2018 als starter zijn verhuisd geeft
hiervoor een indicatie. De gemiddelde leef -
tijd van zowel de recent gestarte huur- en
koopstarters als van de doorstromende
koopstarter is gestegen. In 2009 bedroeg de
gemiddelde leeftijd van de gestarte koop -
starter 28,5 jaar. Inmiddels is dit gestegen
tot 31,0 jaar. De leeftijd van de doorstro -
mende koopstarter is over dezelfde periode
toegenomen van 35,4 tot 36,6 jaar. Koop -
starters zijn met name de laatste jaren, toen
de woningmarkt in rap tempo aantrok,
steeds later verhuisd. Ook in de huursector
neemt de gemiddelde leeftijd toe van 27,5
jaar in 2009 tot 28,8 in 2018. De gemiddel-
de leeftijd van de starters die graag willen
verhuizen is over dezelfde periode minder
29
WoON2018
Figuur 1 (boven): Personen die graag willen verhuizen en personen die recent zijn verhuisd
Figuur 2 (onder): Ontwikkeling woonquote van recent verhuisde doelg\
roepen 2009-2018
Bron: WoON2006, WoON2009, WoON2012, WoON2015, WoON2018
30
W
oON2018
hard toegenomen dan die van de recent ge -
starten. Dit is een indicatie dat starters er
langer over doen om hun verhuiswens te
realiseren. Dit geldt overigens niet voor de
doorstromende koopstarters.
Slaagkans
De leeftijd van recent gestarte huishoudens
is de laatste jaren dus toegenomen. Maar
betekent dit ook dat zij er minder goed in
slagen om hun verhuiswens te realiseren?
In de Staat van de Woningmarkt die recent
is verschenen, staan de slaagkansen van
verschillende verhuisgeneigde doelgroe -
pen. Hiervoor is gebruik gemaakt van de
WoON-verhuismodule waarbij deelnemers
van het WoON2015 via CBS-registraties
twee jaar zijn gevolgd in hun gedrag op de
woningmarkt. Van alle personen die in
2015 aangaven te willen verhuizen, heeft
31 procent dit in de twee jaar hierna (2015-
2017) ook daadwerkelijk gerealiseerd.
Starters slagen relatief vaak. Onder de star -
ters naar zowel een huur- als een koopwo -
ning bedroeg dit aandeel namelijk 53 pro -
cent. De slaagkansen van de startende
huurstarters zijn door de tijd licht afgeno -
men, terwijl die van de startende koopstar -
ters juist licht zijn gestegen. De Staat van de
Woningmarkt concludeert dat starters op
de woningmarkt een hardere verhuiswens
hebben dan doorstromers en zich maar wei-
nig hebben laten beïnvloeden door de eco -
nomische crisis. Dit in tegenstelling tot de
doorstromers naar een koopwoning. Daar is
duidelijk een terugval te zien is als gevolg
van de crisis, waarna de verhuiskans inmid -
dels weer aanzienlijk is toegenomen.
Starters en de koopmarkt
De recente prijsstijgingen zouden ertoe lei-
den dat er steeds minder betaalbare koop -
woningen zijn. Ondanks deze prijsstijgin -gen is de slaagkans van starters in de
koopsector dus gestegen, blijkt uit de Staat
van de Woningmarkt. Ook de meest actuele
cijfers uit het WoON2018 lijken dit beeld te
bevestigen. Het aantal recent gestarte huur-
en koopstarters is door de tijd heen redelijk
constant, terwijl de doorstroming van koop
naar koop na een enorme dip in de crisisja
-
ren van de woningmarkt een fors herstel
laat zien. Inmiddels heeft het aantal door -
stromers binnen de koop bijna het niveau
van voor de crisis bereikt. Hetzelfde pa -
troon, zij het minder uitgesproken, verto -
nen de doorstromende koopstarters. Wel zien we bij de huurstarters als meest
recente ontwikkeling dat de doelgroep die
graag wil verhuizen toeneemt, terwijl de
groep recent verhuisde starters in de huur
licht is gedaald. Voor de koopstarters kan niet zonder
meer gesproken worden van een verdrin -
ging. Ook zij wisten sinds 2015 vaker dan
voorheen hun voorkeur voor een koopwo -
ning te realiseren. Door de explosief toege -
nomen concurrentie van de doorstromers
zijn de kansen van starters sinds 2015 in
relatieve zin wel afgenomen: starters heb -
ben niet meer het rijk alleen, zoals geduren -
de de crisis.
Betaalbaarheid
Starters vinden dan wel een koopwoning,
maar hoe betaalbaar is deze? De woonquo -
te, het aandeel van het inkomen dat huis -
houdens aan hun woning kwijt zijn (inclu -
sief lasten voor energie en gemeentelijke
lasten), ligt voor starters vanouds hoger
dan voor doorstromers. Maar er is een ten -
dens zichtbaar dat de woonquote van koop -
starters sneller daalt dan die van doorstro -
mers in de koop. Starters lopen ook minder
risico dan voorheen. Terwijl in 2009 nog 78
procent een hypotheek afsloot van meer
31W
oON2018
dan 100 procent van de aankoopwaarde,
was dit voor de recent gestarte huishoudens
in 2018 gedaald tot 27 procent. De aange -
scherpte hypotheekregels zijn voor starters
met nog onvoldoende startkapitaal een
doorn in het oog. Daarentegen wijzen eco -
nomen op de noodzaak van deze aanscher -
ping, vanwege de enorme schuldenlast van
Nederlandse huishoudens. Het huursegment vertoont een
ander beeld. Hierin liep de ge -
middelde woonquote van starters
tot 2015 op, om sindsdien min of
meer te stabiliseren. Zij zijn ge -
middeld ongeveer 36 procent van
hun inkomen aan woonlasten
kwijt. Hierbij moet wel worden
opgemerkt dat bij de berekening
van de woonquotes die huishou -
dens met een inkomen lager dan
90 procent van het sociaal mini-
mum niet zijn meegenomen. Deze groep
bestaat met name uit zzp'ers, ondernemers
en jonge studenten. Als we deze groep mee -
rekenen komt de gemiddelde woonquote
voor de huurstarters uit op 48 procent.
Grote steden
Landelijk gezien lijken starters er tegen -
woordig niet minder goed in te slagen hun
woonwensen te verwezenlijken dan voor -
heen. Wel zien we een omslag in de gebieden
met een gespannen woningmarkt. Zo blijkt,
volgens de WoON-verhuismodule, de slaag -
kans voor een koopwoning van recent ver -
huisde koopstarters in 'zeer sterk verstede -
lijkt gebied' de laatste jaren af te nemen. Het
betreft hier de totale groep, dus zowel de
gestarte als doorgestroomde koopstarters.
Ook uit de ontwikkeling van het aantal re -
cent gestarte huishoudens in het WoON2018
blijkt dat het aantal starters in de vier grote steden (G4) sinds 2012 daalt, zowel in het
koop- als het huursegment. Bij de huurstar
-
ters blijven de G4 onverminderd populair.
De (startende en doorstromende) koopstar -
ters zoeken in toenemende mate hun eerste
koopwoning buiten de G4. In de overige gemeenten is het aantal
starters dat naar een koopwoning verhuis -
de, na een dip in 2015, op basis van de
meest recente cijfers weer toegenomen. Het
aantal starters dat een huurwoning betrok
bleef in de periode 2009-2018 constant.
Deze cijfers betreffen zelfstandige wonin -
gen. Vooral in de G4 en de studentensteden
is bovendien een aanzienlijk aantal onzelf -
standige woningen. Volgens de Staat van de
Woningmarkt gaat het in heel Nederland
om ongeveer 500.000 wooneenheden,
waarvan het grootste deel bestaat uit pan -
den met een woonfunctie waar op hetzelfde
adres meerdere huishoudens staan inge -
schreven. Bijna de helft van deze huishou -
dens is jonger dan 30 jaar en 45 procent
woont er korter dan een jaar. Dat betekent
dat jaarlijks een aanzienlijk aantal starters
in de grote stad zo een eerste woonplek kan
vinden. Starters en ( jonge) mensen die
door een verbroken relatie een nieuwe wo -
ning zoeken maar geen woning achterlaten,
strijden om een plekje op de woningmarkt
en zijn daarin inventief. Joshua is zo ie -
"Starters vinden
vaker hun gewenste
koopwoning"
32
mand, die na een verbroken relatie op zoek
moest naar een nieuwe woning. Een zoek-
tocht op sociale media leerde dat hon -
derd reacties op een oproep voor woning -
delen geen uitzondering is. Uiteindelijk
heeft hij geluk gehad: zijn 'hospiteren voor
volwassenen' bleek al snel succesvol. De
verhuurder van zijn gedeelde woning is al-
leen niet op de hoogte. Joshua heeft dan
ook geen contract en als zijn medebewoner besluit te verhuizen, heeft hij in feite geen
poot om op te staan.
Deze traditionele houding van verhuur -
ders is aan het veranderen. Zo kunnen
huurders met zogeheten 'friendscontracten'
meer zekerheid krijgen. In de Utrechtse
wijk Kanaleneiland wordt inmiddels gead -
verteerd met een impliciete oproep aan wo -
ningdelers om voor ongeveer ? 1.300 en
circa 90 m² de kosten te delen. Bedragen die
Nieuwe bewoners in Bodegraven, BAM
33
voor de jonge doelgroep moeilijk alleen zijn
op te hoesten, maar gedeeld een acceptabe-
le prijs opleveren. Een voor de hand liggende verklaring
voor de verslechterde positie van starters in
de G4 ligt in de sterke stijging van de trans -
actieprijzen. Ten opzichte van het derde
kwartaal van 2008 lagen deze gemiddeld
30 procent hoger in het derde kwartaal van
2018. Landelijk steeg de gemiddelde trans -actieprijs in deze periode met 3 procent, zo
blijkt uit de Staat van de woningmarkt
2018. Deze prijsstijgingen kunnen, via een
stijgende WOZ-waarde ook doorwerken in
de huurprijs van vrijkomende huurwonin
-
gen in de G4. Recent gestarte huurders in
de grote steden blijken het slechtste af te
zijn. Zij besteden gemiddeld 39 procent van
hun inkomen aan wonen. Als we ook de
groep meerekenen die minder dan 90 pro -
cent van het sociaal minimum verdient (bij -
na een derde van de huurstarters in de G4)
komt deze woonquote uit op 53 procent.
Meer starterswoningen?
Voor de geconstateerde knelpunten zijn
maatregelen gewenst. Maar welke? Van -
zelfsprekend zal het aanjagen van de
nieuwbouwproductie enige verlichting
kunnen bieden voor de krapte op de huur -
markt voor starters in de G4. Dit is echter
een proces van lange adem. Bovendien heb -
ben woningcorporaties last van een relatief
snelle stijging van de bouwkosten. Voor de koopmarkt geldt dat nieuwbouw
zich uit de markt dreigt te gaan prijzen. De
prijzen stijgen sneller dan die van bestaan -
de woningen. In de G4 is, volgens make -
laarsvereniging N VM, inmiddels de daling
van de gemiddelde verkooptijd recent weer
omgeslagen naar een stijging. Willen we
starters meer ruimte bieden om een betaal-
bare woning te verwerven, dan moeten we
vooral kijken naar de bestaande voorraad.
Kunnen we deze beter benutten en verde -
"Honderd reacties
voor woningdelen
geen uitzondering"
WoON2018
34
"In de grote
steden vinden starters
moeilijker een woning"
FOKKE DE JONG, JOOST WEGSTAPEL, KEVIN VIJFTIGSCHILD
35
len? Denk bijvoorbeeld aan friendscontrac-
ten voor kleinere huishoudens. Met een
friendscontract kunnen meerdere personen
die geen gezamenlijk huishouden vormen,
toch samen een woning huren en officieel
regelen dat ieder een deel van de huur be -
taalt. Dit woonconcept wordt soms zo opge -
zet dat het later flexibel aan te passen is tot
woningen voor gezinnen.
Voor een woonruimteverdeling
die gunstiger uitpakt voor huur -
starters zijn er meerdere opties.
Loting voor woningtoewijzing,
direct-te-huurwoningen en wo -
ningen labelen voor jongeren tot
een bepaalde leeftijd worden al
op verschillende plekken in het
land toegepast. Daarnaast zijn er
mogelijkheden om de betaalbaar -
heid van de nieuwbouw voor starters te ver -
groten. Zo wordt in de Brabantse gemeente
Landerd een concept toegepast waarbij
nieuwe bewoners een woning kunnen hu -
ren, met de mogelijkheid deze later te ko -
pen.
Geen verloren generatie
Landelijk gezien lijkt de positie van starters
op de koopmarkt de laatste tien jaar redelijk
stabiel te zijn. De slaagkansen en het aantal
werkelijk gestarte huishoudens zijn licht
toegenomen. Daar staat tegenover dat er
een groeiende groep starters is die aangeeft
wel te willen verhuizen, maar dit niet te
kunnen.
Ook stijgt de gemiddelde leeftijd waarop
starters voor het eerst kopen. Dat is een
aanwijzing dat het voor een deel van hen
lastiger wordt om een koopwoning te vin -
den. Landelijk gezien is de prijsstijging in de
bestaande bouw over de laatste tien jaar zeer beperkt, maar met de aangescherpte
hypotheekregels kunnen starters minder
risico's nemen. Een groeiende groep 'wil
wel, maar kan niet' kan hierdoor (nog) niet
kopen. De positie van starters op de huur
-
markt is recent wat verslechterd. De laatste
paar jaar groeit de groep die graag wil ver -
huizen, maar daalt het aantal recent ver -
huisden naar huurwoningen. Met name in
de vier grote steden kunnen starters steeds
moeilijker een woning vinden. En als dat al
lukt, dan zijn ze gemiddeld steeds duurder
uit.. Er is sprake van een verdringingseffect.
Wie er nog niet woont en over weinig mid -
delen beschikt, komt er steeds moeilijker
tussen. Kortom, we zien geen verloren ge -
neratie ontstaan. "Er zijn wel degelijk pitti-
ge belemmeringen voor starters, maar deze
zijn specifiek en gebiedsgericht." Een betere
benutting van de bestaande woningvoor -
raad en slimme en betaalbare nieuwbouw -
concepten helpen om deze knelpunten aan
te pakken.
?
"De groep
'wil wel maar kan niet'
is gegroeid"
LEES MEER
W oON2018
Lees dit artikel ook online.
36
De cases Den Haag en Lelystad
Oversampling
Wo ON:
inzicht in lokale
woningmarkt
37
WoON2018
Tekst Joost Zonneveld
V
oor partijen die vat probe -
ren te krijgen op ontwikke -
lingen van de woonsituatie
van Nederlanders, biedt het
WoON-onderzoek een schat
aan informatie. Op tal van gebieden kun -
nen trends in kaart worden gebracht. Er is
echter een belangrijke beperking: het ont -
breekt vaak aan voldoende respons om op
lokaal niveau betrouwbare uitspraken te
kunnen doen. Oversampling, het nemen
van grotere steekproeven op lokaal niveau,
helpt dat tekort aan te vullen. Björn Jans -
sen, projectleider dataverzameling bij het
CBS: "Stel dat je als gemeente inzicht wilt
hebben in de verhuisbereidheid van inwo -
ners. Dan is een aantal van bijvoorbeeld
honderd respondenten in het WoON te wei -
nig om daar uitspraken over te doen. Met
zeshonderd respondenten kan dat wel. Ei-
genlijk een simpele rekensom. Bij oversam -
pling verhogen we dus het aantal respon -
denten in opdracht van een lagere
overheid."
Voor de oversampling van het WoON2018
liep het veldwerk van oktober 2017 tot en
met april 2018. In het half jaar daarna ver -
werkt het CBS deze, legt Saskia Jans -
sen-Jansen, projectleider analyse en output
uit. "Oversamplingdeelnemers kunnen van
te voren aangeven over welke groep of re -
gio ze een beeld willen krijgen. Meestal
gaat het dan om de presentatie van gege -
vens op wijk- of buurtniveau. Soms richt
een deelnemer zich op een specifieke groep.
Den Haag wil bijvoorbeeld de woonsituatie
van huishoudens in een particuliere huur -
woning analyseren."
Den Haag
De gemeente Den Haag doet al jaren mee
met de oversampling van het WoON en
Ruimtelijk wonen in Almere
De resultaten van het driejaarlijk-
se WoON-onderzoek geven in-
zicht in landelijke trends over de
woonsituatie van huishoudens in
Nederland. Door die onderzoeks-
gegevens op lokaal niveau aan te
vullen komen data beschikbaar
over een specifieke provincie,
gemeente of zelfs een buurt. Dit
levert voor lagere overheden en
woningcorporaties belangrijke
informatie op die zij kunnen ge-
bruiken voor hun woonbeleid.
Zoals in de gemeenten Den Haag
en Lelystad.
38
W
oON2018
richt zich daarbij op de particuliere ver -
huur. Die concentreert zich in de Hofstad in
de oudere wijken rond het centrum. "Het is
het deel van de woningmarkt waar wij via
andere beschikbare onderzoeken het min -
ste zicht op hebben, zegt onderzoeker Mar -
lies Grimbergen. "De particuliere verhuur
omvat met ruim twintig procent van de wo -
ningvoorraad en bijna veertig procent van
het aanbod, een behoorlijk deel onze wo -
ningmarkt. Het gaat veelal om eigenaren
die slechts enkele panden in portefeuille
hebben. Inzicht in de huurprijzen die zij re -
kenen hoeven zij de gemeente niet te geven,
maar voor ons is dat wel van belang om een
goed beeld te hebben hoe onze woning -
markt zich ontwikkelt. Uit de resultaten
van de oversampling komt veel informatie
die wij voor ons woonbeleid kunnen gebrui-
ken. In de afgelopen jaren hebben we bij -
voorbeeld gezien dat de goedkope particu -
liere voorraad sterk afneemt. Van 70
procent in 2012 naar 56 procent in 2015.
Een deel van de particuliere voorraad komt
dus in de vrije sector terecht. Wij denken
dat met name de toegenomen WOZ-waarde
van de woningen zich hier doet gelden. En
niet bijvoorbeeld het energielabel, omdat
het veelal om oudere woningen gaat."
Starters in Den Haag
"De goedkope particuliere huursector heeft
in Den Haag altijd een belangrijke functie
gehad voor jonge starters en semi-starters",
zegt Vivianne van Liebergen, beleidsadvi-
seur Wonen bij de gemeente. "Maar ook
voor mensen die van buiten Den Haag de
stad binnenkomen en van daaruit verder
zoeken." De data van de oversampling in
het WoON geven daarover het nodige in -
zicht. Grimbergen: "Wij weten wel welke
huurprijzen ongeveer gevraagd worden,
maar wat huurders jaren later betalen voor hun woning, dat weten we niet. Op basis
van een eerdere oversampling weten we al
dat er relatief veel scheefwoners in de parti-
culiere huursegment zitten: mensen die
voor hun inkomen en leeftijd een relatief
hoge huur betalen." Van Liebergen vult aan:
"Dat is belangrijke informatie voor ons
woonbeleid, omdat het er op lijkt dat huur
-
ders onvoldoende mogelijkheden hebben
om uit te wijken naar de sociale huur of de
koopmarkt en daarom niet anders kunnen
dan relatief hoge huren betalen. Het kan
een argument zijn het goedkope segment
van de corporaties uit te breiden. Of bijvoor -
beeld om naar mogelijkheden te zoeken om
de particuliere verhuur te reguleren."
Uitbuiting aanpakken
De gemeente Den Haag pakt excessen als
overbewoning en daarmee gepaard gaande
Wie doen er mee?
In de oversampling van het WoON2018
deden achttien 'contractpartijen' mee. Dat
zijn vooral gemeenten. Björn Janssen van
het CBS: "Alleen lagere overheden mogen
opdrachtgever zijn, maar zij doen dat veelal
samen met woningcorporaties. Het
ministerie van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties stimuleert dat ook.
Gemeenten, provincies en woningcorpora-
ties committeren zich op die manier aan
dezelfde data op basis waarvan zij lokale
prestatieafspraken maken." Soms doen
gemeenten als regio mee. "Dit keer gold
dat voor de Westelijke Mijnstreek", zegt
Janssen. Hij benadrukt dat oversampling
de meeste toegevoegde waarde heeft als
opdrachtgevers dat over een langere
periode doen. "Dan worden trends op een
betrouwbare manier zichtbaar."
39
"Lelystad kent veel eigenaar- bewoners die
het niet breed hebben"
ILSE HABETS
40
Boven: Appartementen in Den Haag JOOST ZONNEVELDOnder: Nieuwbouw in Den HaagJOOST ZONNEVELD
WoON2018
41
uitbuiting al aan met een zogenoemde
pandbrigade. Voor de langere termijn wordt
ingezet op het vergroten van doorstroom-
mogelijkheden, naar zowel het goedkope
als het middensegment. Met het doel om de
lokale woningmarkt beter te laten functio -
neren. Van Liebergen: "De woningcorpora -
ties voegen in de komende jaren
gemiddeld 750 woningen per jaar
toe en we zijn met beleggers in
gesprek voor de bouw van veel
meer woningen in het midden -
segment. Voor nieuwbouw geldt
dat zij voor die woningen voor
minimaal twintig jaar een huur
tot maximaal 950 euro per maand
mogen vragen." De gemeente
Den Haag hanteert voor nieuw -
bouw momenteel een verhouding
van 30 procent sociaal, 20 procent midden -
huur en 50 procent vrije sector, zowel huur
als koop.
De resultaten uit het WoON 2018 moeten de
gemeente Den Haag meer inzicht bieden in
de functie en positie van de particuliere
huursector. Daarnaast is beleidsadviseur
Wim van Bogerijen bijvoorbeeld benieuwd
welke doelgroepen meer of juist minder ge -
i nteresseerd zijn in de geplande nieuwbouw
bij de Haagse stations. De gemeente wil
vooral op die locaties verdichten met stede -
lijke woonmilieus.
Lelystad
Een overslaghaven voor de binnenvaart, de
bouw van een distributiecentrum en uit -
breiding van de luchthaven. Het kunnen op
termijn belangrijke aanjagers zijn voor de
economie van Lelystad. En daarmee ook de
woningmarkt in de vijftig jaar jonge stad
beter in balans brengen. Althans, dat is
waar beleidsmakers in de polderstad op in -zetten. "Lelystad heeft eigenlijk een valse
start gehad," zegt André van Schaik, advi-
seur strategie en beleid bij woningcorpora
-
tie Centrada, die zo goed als alle sociale
huurwoningen in Lelystad beheert. "Het
Rijk heeft tot begin jaren negentig te lang
aangedrongen op het bouwen van extra wo -
ningen terwijl daar geen vraag naar was.
De corporaties waar Centrada uit is ont -
staan hebben vervolgens zo'n vijfduizend
huurwoningen aan zittende huurders moe -
ten verkopen, maar een deel daarvan kon
de lasten maar net betalen."
Lelystad kent dan ook relatief veel eige -
naar-bewoners die het niet breed hebben.
Bovendien vergrijst deze groep in rap tem -
po, zegt Ilse Habets, beleidsadviseur Wo -
nen bij de gemeente. "Daarnaast hebben we
net als andere gemeenten een stevige ver -
duurzamingsopgave, maar we zien dat veel
huiseigenaren in Lelystad daar de financië -
le middelen niet voor hebben. Voor ons zijn
data uit de oversampling dan ook interes -
sant omdat die ons onder meer een beeld
geven van de verhuiswensen van bewo -
ner s."
Oversampling naar wijk
Lelystad heeft een oversampling naar wijk
laten doen. Habets: "Als daaruit blijkt dat
W oON2018
"De oversampling
biedt informatie voor ons woonbeleid"
42
De bouw van
appartementen in Lelystad
JOOST ZONNEVELD
43
WoON2018
veel senioren graag willen verhuizen en
woningen zoeken die beter op hun levensfa -
se zijn afgestemd, dan is dat belangrijke in -
put voor ons woonbeleid. Daarmee kunnen
eengezinswoningen vrijkomen voor jonge
gezinnen. We zien dat ook als een kans om
de woningvoorraad te verduurzamen, om -
dat jonge gezinnen eerder bereid zijn te in -
vesteren." "Dat is voor ons als woningcorpo -
ratie ook goed om te weten", vult Van
Schaik aan. "Wil een deel van de senioren
bijvoorbeeld terug naar de sociale huur?
Dat weten wij nu niet, maar het is wel van
belang om ons beleid met de gemeente daar
op af te stemmen."
Tweedeling
Een ander belangrijk thema op de woning -
markt in Lelystad is tweedeling. Habets:
"De woningmarkt van Lelystad is vanwege
de grote verschillen tussen arm en rijk niet
goed vergelijkbaar met de woningmarkt
van een andere gemeente met 70.000 inwo -
ners. De oversampling biedt ons die speci-
fieke lokale informatie wel."
Bevolkingssamenstelling
De gemeente wil de bevolkingssamenstel-
ling op het gebied van inkomen meer in ba -
lans brengen. Habets: "In het verleden zijn
veel Amsterdammers met een smal
Reacties