10 2015/03 S+ROThemaStad van straksOnzekere groei stedenOnzekere groei steden verDorien MantingPlanbureau voor de LeefomgevingDorien.Manting@pbl.nlFrank van DamPlanbureau voor de LeefomgevingFrank.vanDam@pbl.nl1960 1970 1980 1990 2000 2010 20200,00,51,01,52,02,53,0miljoen inwonersBron: CBSGrote stedenOmmelandGroeikernenDe zes stadsgewesten zijn Amsterdam, Rotterdam,Den Haag, Utrecht, Eindhoven en Groningen.In stadsgewesten Eindhoven en Groningenbevinden zich geen groeikernen.Aantal1960 1970 1980 1990 2000 2010 2020-80-60-40-2002040personen per duizend inwonersRelatieve veranderingDemografische ontwikkelingen wordengrotendeels bepaald door wat er bij debuurgemeenten gebeurt, stellen VanDam en Manting. Groei is niet vooraltijd en kan zo weer keren. De huidigetrek van gezinnen en jongvolwassenennaar de stad vraagt om een adaptievewoningbouwstrategie. Die verder kijktdan de vraag naar woningen op dekorte termijn, en zich ook richt op dewederzijdse afhankelijkheid vangemeenten in stedelijke regio's.Als brandpunten van economische enculturele activiteiten en als centra vanhoger onderwijs fungeren de steden alsmagneten op jongvolwassenen.Jongeren vestigen zich in de stad, voorhet volgen van een opleiding, of op zoeknaar werk (en een partner). In delaatste decennia is die magneetwerkingvan de stad toegenomen. De stad trektmet name steeds meer jongeren aan:bijna de helft van de instroom is op ditmoment tussen de 18 en 25 jaar oud.Dat er zo veel meer jongeren naar desteden trekken dan voorheen, heeftvooral te maken met hun toegenomenparticipatie aan het hoger onderwijs.De stad werkt niet alleen als magneetvoor jongeren uit de rest van Neder-land, de magneetwerking van de stad isook voor immigranten fors toegeno-men. Dit geldt in het bijzonder voorjongvolwassenen, zowel studenten alsarbeidsmigranten. Het jaarlijks aantalimmigranten in de vier grote steden,Eindhoven en Groningen is de afgelopenjaren verdubbeld: van rond 30.000 vlakna de eeuwwisseling tot bijna 60.000 in2013. De immigranten zijn ook jongerdan voorheen: bijna de helft van deimmigranten die de afgelopen jarennaar deze steden in Nederland zijnverhuisd, was een twintiger. Per stadzijn er overigens grote verschillen inhet type immigranten, waardoor de enestad naar verhouding meer jongerenaantrekt dan de andere. Amsterdamtrekt bijvoorbeeld veel kenniswerkers,Groningen juist weinig. De universi-teitssteden trekken veel studiemigran-ten. Den Haag daarentegen trekt juistveel medewerkers van ambassades eninternationale instellingen, en arbeids-migranten uit Midden- en Oost-Europa.Hoewel het aantal studie- en arbeids-migranten is toegenomen, nam hungemiddelde verblijfsduur in de stad af.1Ofschoon een minderheid, vestigt zo'ndertig procent van hen zich permanentin de stad.Aantalmiljoen inwonersRelatieve veranderingpersonen per duizend inwonersS+RO 2015/03 11ThemaStad van straksOnzekere groei stedeneist adaptieve strategieFiguur 2: Inwoners van zes grotesteden. Bron: CBS, bewerking PBLAmsterdamRotterdamDen HaagUtrechtEindhovenGroningenFiguur 1: Inwoners in zes stads-gewesten. Bron: CBS, bewerking PBL1 a: Aantal (miljoenen inwoners)1 b: Relatieve verandering (personenper duizend inwoners)Grote stedenOmmelandGroeikernenPlace to beDe stad fungeert niet alleen alsmagneet, maar ook als een sociaaleco-nomische roltrap. Met het voltooienvan een opleiding en het betreden vande arbeidsmarkt stijgen jongvolwasse-nen op de roltrap en vergroten ze hunmaatschappelijk en economischkapitaal. Ze maken carri?re op destedelijke arbeids- en woningmarkt.Waar zij evenwel in het verleden aanhet einde van de roltrap gekomen ingroten getale de roltrap afstapten enzich in het suburbane ommeland en degroeikernen vestigden, blijven zij nu intoenemende mate in de stad wonen. Destad is momenteel de place to be, en datis wel eens anders geweest.Voor de oorzaken van deze stedelijkerevival wijzen economen op de opkomstvan de postindustri?le kenniseconomieen het toegenomen belang vanface-to-face contacten, fysiekenabijheid en agglomeratievoordelen.Demografen wijzen op de verlengdetransitiefase van jeugd naar volwas-senheid: de periode tussen het verlatenvan het ouderlijk huis en het zelfstan-dig gaan wonen, een studie volgen ofeen baan en een partner vinden tot hetkrijgen van een kind. Vooral dit laatstespeelt een belangrijke rol. Vrouwenkrijgen gemiddeld op 29-jarige leeftijdeen eerste kind; dat is gemiddeld vijfjaar later dan dertig jaar geleden.Bovendien wachten vrouwen die in eenstad wonen, nog langer met het krijgenvan een eerste kind dan vrouwenelders. Juist doordat in het verleden hetvertrek uit de stad sterk was gekoppeldaan de gezinsvorming, leidt vertragingin de gezinsvorming tot een langerverblijf in de grote stad.Geografen, planologen en stedenbouw-kundigen wijzen zowel op de kwali-teitsverbetering van de fysieke ensociale omgeving in de stad als op detoegenomen mogelijkheden om in destad te (blijven) wonen. Het aantaleengezinswoningen in de stad is in delaatste twintig jaar sterk toegenomen,en daarmee is het aandeel gezinnen inde stad eveneens toegenomen.De aantrekkelijkheid van de stad alswoonplek is sinds de jaren tachtig sterktoegenomen, niet alleen voor jongvol-wassenen maar ook voor jonge ouders.De `oude' stad is veiliger, schoner enbeter bereikbaar dan voorheen en sindsde jaren 1980 is de kwaliteit van dewoningvoorraad, de publieke ruimte ende voorzieningen er sterk toegenomen.Zowel het nationale en regionaleruimtelijkeordeningsbeleid als hetwijkenbeleid en het stedelijk beleidhebben hieraan een belangrijke bijdragegeleverd.2 Vooral voor tweeverdienendeen hoog opgeleide gezinnen is de grotestad aantrekkelijk geworden. Desamenklontering van voorzieningen enwerkgelegenheid in de stad maakt hetgemakkelijker om de zorg voor kinderente combineren met twee carri?res.3Deze groep tweeverdienende ouders isweliswaar nog bescheiden van omvang,maar groeit. Een ruime meerderheidvan de jonge stedelijke gezinnen blijktniet uit de stad te willen verhuizen.Het is de omslag in het ruimtelijkeorde-ningsbeleid van de afgelopen decennia(van `gebundelde deconcentratie' naar`compacte stad') die het verblijfsper-spectief van jonge stedelijke huis- >>1960 1970 1980 1990 2000 2010 202002004006008001000duizend inwonersBron: CBSAmsterdamRotterdamDen HaagUtrechtEindhovenGroningenInwoners van zes grote stedenduizend inwoners12 2015/03 S+ROThemaStad van straksOnzekere groei stedenhoudens structureel heeft veranderd.Enerzijds door het bewust cre?ren vanaantrekkelijke woonmilieus voorgezinnen in en aan de randen van decentrale steden (Vinex), anderzijds doorde bouw van eengezinswoningen enappartementen in het bestaandestedelijk weefsel (verdichting enherstructurering). Hierdoor blijven dezejonge huishoudens langer dan vroeger(of zelfs permanent) in de stad wonen.Naast deze structurele oorzaken zijn erook conjuncturele oorzaken voor hetverlengde verblijf in de stad aan tewijzen. De economische crisis heeft definanci?le positie van jongvolwassenenaangetast, en leidde mede daardoor toteen daling van de verhuismobiliteit ende doorstroming op de lokale enregionale woningmarkt. Ook is deafgelopen tien jaar de leeftijd waaropjongeren hun studie afronden ietstoegenomen, namelijk van 22 naar 23jaar: een vermoedelijk door de crisisveroorzaakt uitstelgedrag. Als laatsteis de productie van nieuwbouw in decentrale steden gestagneerd. Hierdoorging de stad werken als een spons: erkwamen meer inwoners en huishou-dens bij dan woningen. In sommigesteden is de gemiddelde woningbezet-ting toegenomen.4Wederzijdse afhankelijkheidDe vergrote aantrekkelijkheid van degrote steden is ook zichtbaar in deomliggende gemeenten, waaronder devoormalige groeikernen. De suburbani-satie, in de jaren 1970 en 1980 degroeimotor van het suburbane omme-land van de steden, vindt immers intoenemende mate binnen de gemeen-tegrenzen van de grote steden plaats.De centrale steden zijn de afgelopentien, vijftien jaar vooral gegroeiddoordat er per saldo meer 18-24-jarigen(en in veel mindere mate 25-29-jarigen)naar de stad kwamen dan eruitvertrokken. Bij alle andere leeftijds-groepen vertrekken er juist meermensen uit de stad dan zich er vesti-gen. Wel wordt het verschil tussen demensen die de stad instromen en demensen die vertrekken steeds kleiner.Waar er per saldo meer jongeren naarde zes steden trekken dan eruitvertrekken, geldt dit voor het omme-land en de groeikernen precies anders-om. Daar is de uitstroom van jongerengroter dan de instroom. Voor alleandere leeftijdsgroepen geldt dat degroeikernen meer mensen aantrekkendan eruit vertrekken. Toch geldt voorde groeikernen vooral dat dezevestigingsoverschotten bij bijna alleleeftijdsgroepen sterk zijn afgenomen.De centrale steden en hun omliggendegemeenten zijn in hun bevolkingsont-wikkeling sterk afhankelijk van elkaarswoningbouwprogrammering enherstructureringsinspanningen. Waarvoorheen de steden vooral rekeningmoesten houden met de bouwinspan-ningen van de buurgemeenten, zijn hettegenwoordig juist de omliggendegemeenten en de (voormalige) groei-kernen die bij hun plannen rekeningmoeten houden met die van de steden.Een ander aspect van die wederzijdseafhankelijkheid is de bevolkingsontwik-keling naar inkomen. Het roltrapme-chanisme heeft altijd betekend dathuishoudens met lagere inkomens destad intrekken en met hogere inkomensde stad weer verlaten.5 Daarmee was eraltijd sprake van een instroom vanwelvarende huishoudens (vaakgezinnen) in het ommeland en degroeikernen. Dit roltrapmechanismehield dus in zekere zin een scheveinkomensverdeling tussen stad enommeland in stand. Het roltrapmecha-nisme heeft ook altijd een instroom vanlager opgeleiden en een uitstroom vanhoger opgeleiden betekend.6 Tegelijker-tijd zorgde het roltrapmechanisme voorwelvarende groeikernen. Vooraljongvolwassenen, die een vast inkomenhadden bemachtigd, trokken immers uitde stad naar de groeikernen. Inmiddelslijkt dat te zijn omgedraaid: de stedenzien het gemiddeld inkomen van huninwoners stijgen en de groeikernen zijnde laatste jaren gemiddeld genomenminder welvarend geworden.7Onzekere groeiDe grote steden in Nederland zijn sindsde eeuwwisseling in een groeispurtgeraakt, dit na een aanzienlijke krimp inde tweede helft van de vorige eeuw.Het lijkt aannemelijk dat het bij dezestedelijke bevolkingsgroei gaat om eenstructurele verandering. Ten eerste zalde uitstroom vanuit de steden naar hetommeland nooit meer zo massaal zijnals in de jaren 1970 en 1980. Want zelfsal zouden, na afloop van de crisis, weermeer gezinnen uit de stad vertrekken? een inhaalslag van eerder uitgesteldeverhuizingen, dan past daarbij dekanttekening dat de gezinsvormendegeneraties op den duur kleiner zijn danin het verleden. Bovendien gaat ook devergrijzing de uitstroom in de loop derjaren remmen. Immers, hoe ouder menwordt, hoe minder men verhuist.8 Daar-naast ligt het voor de hand datjongvolwassenen en jonge gezinnenlanger in de stad blijven wonen. Er zijngeen aanwijzingen dat de verlengdetransitiefase van jeugd naar volwas-senheid weer korter gaat worden.Steeds minder jongeren vinden snel eenvaste baan. Door de flexibilisering vande arbeidsmarkt en de daarmeesamenhangende onzekere financi?levooruitzichten lijkt het logisch datjongvolwassenen keuzes ten aanzienvan hun woonsituatie of het krijgen vankinderen moeten en willen uitstellen.Demografen verwachten dan ook nietdat de komende generaties weer opjongere leeftijd aan de gezinsvormingbeginnen. Ten derde is er al dertig jaarlang sprake van een kleine maarvoortdurende stijging van het aantaljonge gezinnen dat in een (zeer sterk)stedelijke gemeente wil blijven wonen.Het lijkt aannemelijk dat die ontwikke-S+RO 2015/03 13ThemaStad van straksOnzekere groei stedenling zich doorzet. Ook is er geenaanwijzing dat de buitenlandseimmigratie zal opdrogen.Toch zijn de vooruitzichten onzeker enis er ook een aantal factoren tebenoemen dat de voortgaande groeivan de centrale steden kan remmen.Ten eerste lijkt de trek van jongerennaar de stad nu wel het maximum tehebben bereikt. Het aantal jongvolwas-senen zal zich de komende decenniastabiliseren of zelfs licht afnemen.Daarnaast lijkt de groei van de deel-name aan het hoger onderwijs zijn topte hebben bereikt.9 Ten tweedebe?indigen studenten hun studiemomenteel op veel jongere leeftijd danenkele decennia geleden. Ook dezeontwikkeling neemt, door de verande-ringen in de onderwijsfinanciering,mogelijk eerder toe dan af. Vanuit ditperspectief zijn de (uitwonende)studenten straks minder lang aan hunwoonstad gebonden dan voorheen.Ten derde hangt de sterke bevolkings-groei van de steden samen metstructurele veranderingen in deeconomie. De opkomst van de kennis-economie was gunstig voor de grotesteden, aangezien de face-to-facecontacten die hiervoor van grootbelang zijn in de stad gemakkelijk totstand komen. De economische toe-komst blijft voor een groot deel echteronvoorspelbaar. Die onvoorspelbaar-heid betreft zowel het conjuncturelegetij als de ontwikkeling van denationale en regionale economischestructuur (werkgelegenheid enbedrijvigheid). Want is de kennisecono-mie over een aantal decennia nogsteeds de grootste motor van deNederlandse stedelijke economie? Enzal door een verdere flexibilisering vande arbeid en de arbeidsmarkt hetthuiswerken de overhand gaan nemen?En betekent dit dat tweeverdienendekoppels en gezinnen minder behoeftegaan krijgen aan de nabijheid vanwoning, werk, scholen en opvang,omdat andere dagelijkse tijd-ruimte-keuzes mogelijk zijn?Ten vierde blijkt dat de stedelijke groeien ontwikkeling vooral afhankelijk isvan de keuzes die jongeren en jongvol-wassenen maken. Jongeren en jongvol-wassenen hebben momenteel eenslechtere uitgangspositie op dearbeidsmarkt en de woningmarkt danvoorheen. Het onderwijsbeleid, en deveranderingen daarin, heeft invloed opde keuzes die jongeren maken. Zullen zijvaker voor een universiteit in de buurtkiezen dan voorheen? Gaan ze korterstuderen? Of kiezen ze er minder vaakvoor om te gaan studeren? Een hogerewerkloosheid, een slinkend aandeel meteen vaste baan, en meer restricties bijhet kopen van een woning of verande-ringen in het onderwijsbeleid leidenmogelijk tot gedragsveranderingen bijde keuze om in of nabij een stad tewillen blijven wonen. Als die keuzesverschuiven ? en dat doen ze als gevolgvan conjuncturele en structureleeconomische ontwikkelingen, cultureleen maatschappelijke ontwikkelingen en,jawel, beleid ? dan draait het toekomst-perspectief van de steden en desuburbane gemeenten op termijnmisschien wel weer om.Ten slotte is de sterke groei van de stadook te danken aan de aantrekkings-kracht op immigranten. De toestroomvan deze groep hangt echter niet alleenaf van de conjuncturele en politiekeontwikkelingen in Nederland, maar ookvan die in andere Europese landen enwerelddelen. In hoeverre concurrerenandere landen met Nederland, als hetgaat om het aantrekken van kennis- enarbeidsmigranten? Daarbij is ook deverblijfsduur van de meeste kennis- enarbeidsmigranten onzeker.Een economische transformatie inandere delen van het land, het afnemenvan de buitenlandse immigratiegecombineerd met een versterkteuitstroom uit de stad, oplopendehuur- en woningprijzen die werkendejongeren met een klein inkomen de staduitdrukken, een in omvang afnemendegroep jongeren, de uitstroom van debabyboomgeneratie die zich over eenjaar of twintig snel zal voltrekken: ditalles maakt een bevolkingsscenario vanstabilisatie of zelfs lichte krimp in decentrale steden geenszins ondenkbaar.Die onzekerheid geldt niet alleen voorde centrale steden, maar ook voor deomliggende gemeenten en de voorma-lige groeikernen. Vanuit het nu gerede-neerd kunnen de centrale steden weerte maken krijgen met een oplopendeuitstroom van jonge gezinnen. Gezin-nen die hun verhuiswens de afgelopenjaren hebben uitgesteld en deze dekomende jaren, als de crisis voorbij is enze een stabielere en betere financi?lepositie krijgen, versneld gaan inhalen.Groeikernen kunnen dan op de kortetermijn weer te maken krijgen met eenoplopende druk om de tijdelijketoename van het aantal jonge gezinnenop zoek naar een relatief goedkope enruime woning (meer `meters' voorminder geld) te herbergen. Daar staattegenover dat het ommeland en degroeikernen op de langere termijn temaken gaan krijgen met een forsoplopende vergrijzing en misschienzelfs een krimpend aantal inwoners ofaantal huishoudens.Wat de recente demografischeontwikkelingen in stad en ommeland inelk geval hebben geleerd, is dat debevolkingsontwikkelingen in decentrale steden, hun ommeland en devoormalige groeikernen, grotendeelsworden bepaald door wat er bij debuurgemeenten gebeurt. De omvang,de aard en vooral de locatie van hetwoningbouwprogramma zijn daarbijcruciaal. De omslag in de ruimtelijkeordening van een beleid van gebundeldedeconcentratie naar een beleid vancompacte verstedelijking in de afgelo-pen decennia laat dit uitstekend zien.Hierdoor kregen gezinnen volop kansenom zich te vestigen in en om de >>14 2015/03 S+ROThemaStad van straksOnzekere groei stedenNatuurlijke aanwasBuitenlands migratiesaldoBinnenlands migratiesaldoTotale groei3 a: Natuurlijke aanwas (personen perduizend inwoners)3 b: Migratie (personen per duizendinwoners)3 c: Totaal (personen per duizendinwoners)Figuur 3: Relatieve bevolkingsgroeiin zes grote steden: Amsterdam,Rotterdam, Den Haag, Utrecht,Eindhoven en Groningen.Bron: CBS, bewerking PBL1960 1980 2000 2020-30-20-1001020personen per duizend inwonersron: CBSNatuurlijke aanwasBinnenlands migratiesaldoBuitenlands migratiesaldoTotale groei De zes steden zijn Amsterdam, RotterdamDen Haag, Utrecht, Eindhoven en GroningeNatuurlijke aanwas1960 1980 2000 2020-30-20-1001020personen per duizend inwonersMigratiecentrale steden. Steden als Amsterdamen Eindhoven zetten volop in op hetaantrekken van (jonge) mensen, terwijlde voormalige groeikernen veel minderbouwambities hebben. Een ommekeervan de situatie van ver voor deeeuwwisseling. Zelfs Almere, eengroeikern met tot voor kort zeer hogebouwambities, lijkt zijn ontwikkelings-strategie hierop te hebben aangepast.Als afgeleide hiervan is ook de (lokale enregionale) ontwikkeling in de woonkos-ten (woningprijzen, huren) van invloedop de omvang en aard van de verhuis-stromen naar en uit de stad.De demografische ontwikkelingen instad en ommeland lijken zo dusenigszins be?nvloedbaar te zijn, al geldtdit met name voor stedelijke regio'smet enige druk op de woningmarkt. Indergelijke regio's is de concurrentie vanwoonconsumenten om bepaalde delenvan de woningvoorraad immers groot.Het aanbod van aantrekkelijke wonin-gen en gewilde woonmilieus in desteden is geringer dan de vraag ernaar.Bepaalde groepen huishoudens (zoalstweeverdieners) zijn in een dergelijkegespannen woningmarkt makkelijker instaat hun woonvoorkeuren te realise-ren dan andere. De ontwikkelingen instad en ommeland (groei, stabilisatie,segregatie) zijn daardoor sterk vanelkaar afhankelijk. Het succes van deVinex heeft grote effecten gehad op debevolkingsontwikkeling en -samenstel-ling van het stedelijke ommeland en devoormalige groeikernen. Dat brengtzowel lokaal uiteenlopende als opregionaal niveau gezamenlijke beleids-opgaven met zich mee.Afstemming en aanpassingEconomisch krachtige stedelijke regio'sfungeren als een opwaartse roltrap.De centrale steden trekken kansrijkejongeren aan, geven hen de mogelijk-heid kennis en kapitaal te vergaren eneen carri?re te doorlopen op dearbeids-, de woning- en de partner-markt, en stoten uiteindelijk welva-rende gezinnen uit. Het roltrapmecha-nisme gaat uit van verschillendewoon- en leefmilieus in een stedelijkeregio, die ruimte bieden aan mensen opverschillende momenten in hunlevensloop. Het roltrapmechanismemaakt economisch krachtige regio'sNatuurlijke aanwaspersonen per duizend inwonersMigratiepersonen per duizend inwonersS+RO 2015/03 15ThemaStad van straksOnzekere groei stedentterdam,Groningen.1960 1980 2000 2020-30-20-1001020personen per duizend inwonersTotaalbovendien krachtiger. De nationalewelvaart van het land profiteertdoordat het roltrapmechanismejongeren kansen biedt om zich teontplooien en zich op te werken. En deregionale welvaart profiteert omdateen continue instroom van kansrijkejongeren gepaard kan gaan meteconomische vernieuwing, metstart-ups, met innovatie, met nieuwko-mers in de economie.Toch roept de werking van de roltrapook een aantal dilemma's op. Inkrachtige stedelijke regio's met eenzekere druk op de lokale en regionalewoningmarkt manifesteren dezedilemma's zich vooral rond de vraaghoeveel, waar en voor wie te bouwen.De solidariteit van lokale bestuurderswordt immers op de proef gesteld,doordat de winst van de ene gemeentehet verlies van de andere lijkt tebetekenen. Het vasthouden vanwelvarende jonge gezinnen betekentmeer welvaart voor de centrale stedenen minder welvaart voor het suburbaneommeland. Het dempen van dewoningbouwproductie betekent voorde centrale steden vooral oplopendewoningprijzen en een selectieveuitstroom van huishoudens met eenlager en middeninkomen. Voor deomliggende gemeenten betekent dateen instroom van deze huishoudens.Een ander dilemma is dat bij hetroltrapmechanisme vooral wordtgeredeneerd vanuit diegenen die zichop die roltrap begeven of bevinden: dekansrijke jongeren. In de stad staat ech-ter niet iedereen op die opwaartsemaatschappelijke roltrap; niet iedereenis kansrijk. Kwetsbare huishoudensblijven zo onderbelicht.Of de wederzijdse afhankelijkheidtussen centrale steden en hun omlig-gende gemeenten in de toekomstongewijzigd blijft, is de vraag. Omgaanmet die onzekerheid is een grote encomplexe opgave. Temeer daar ersprake is van korte- en langetermijnop-gaven, die verschillen voor stad enommeland. Op de korte termijn zal dedruk op de woningmarkt in de stadsge-westen toenemen; niet alleen op destad maar ook op het ommeland. Op delange termijn is echter onzeker waar degroei precies zal neerslaan, wetendedat op de langere termijn een krimp vanjonge huishoudens samengaat met eenstijging van het aantal ouderen dat(door overlijden) de woningmarktverlaat. Met name in de voormaligegroeikernen zal de blik gericht moetenzijn op het accommoderen van devergrijzing en het herstructureren vande verouderde woningvoorraad in deoudste delen van de stad.Zowel voor de korte als voor de langetermijn geldt dat gemeenten bij deontwikkeling van hun bouwprogram-ma's aandacht moeten hebben voorwat er bij de buurgemeenten gebeurt,om te voorkomen dat onbedoelde enmogelijk ongewenste effecten ont-staan. Ontwikkelingen in steden die toteen andere regionale uitsortering vanhuishoudens (bijvoorbeeld naarinkomen) leiden, vergen bijvoorbeeldaanpassingen in het stedelijke omme-land. Als bovendien de prijzen in desteden ? zowel op de huur- als op dekoopmarkt ? de komende jaren sterkstijgen, zullen degenen met een smallebeurs mogelijk steeds vaker (moeten)uitwijken naar de goedkopere bestaan-de woningvoorraad in het ommeland ende voormalige groeikernen. >>Totaalpersonen per duizend inwoners16 2015/03 S+ROThemaStad van straksOnzekere groei stedenNatuurlijke aanwasBuitenlands migratiesaldoBinnenlands migratiesaldoTotale groei4 a: Natuurlijke aanwas (personen perduizend inwoners)4 b: Migratie (personen per duizendinwoners)4 c: Totaal (personen per duizendinwoners)Figuur 4: Relatieve bevolkingsgroei ingroeikernen van zes stadsgewesten:Amsterdam, Rotterdam, Den Haag,Utrecht, Eindhoven en Groningen.In stadsgewesten Eindhoven enGroningen bevinden zich geen groei-kernen. Bron: CBS, bewerking PBLVoor een goed functioneren van deregionale woningmarkt is afstemmingvereist op een hoger bestuurlijk niveaudan dat van de gemeente, namelijk datvan de stedelijke regio. Stad, ommelanden groeikernen zullen samen een breedpalet van stedelijke en suburbanemilieus moeten realiseren, om zo detoename van het aantal huishoudens ingoede banen te geleiden. Daarnaast zijnregionale ontwikkelingsvisies noodza-kelijk. Visies waarin niet alleen rekeningwordt gehouden met kortetermijnont-wikkelingen, zoals een korte entijdelijke toename van de vraag naarwoningen onder jonge gezinnen, maarwaarin ook rekening wordt gehoudenmet een afname van het aantal jongegezinnen op de langere termijn en eenoplopende vergrijzing met een daarmeegepaard gaande oplopende uitstroomuit de woningmarkt. Niet alleen in hetsuburbane ommeland en de voormaligegroeikernen, maar op termijn ook in decentrale steden.Bij het opstellen van de langetermijnvi-sies moet echter vooral aandacht zijnvoor onzekerheid, in het bijzonder overde keuzes die jongvolwassenen zullenmaken. Het verleden leert dat stedenbloeien en krimpen. Ook de steden dienu zo fors groeien, hadden een aantaldecennia geleden immers te maken meteen sterke bevolkingskrimp. Ondankshet gejubel over de groei en de triomfvan Nederlandse steden, hebbenAmsterdam, Rotterdam en Den Haagnog steeds niet de bevolkingsomvangbereikt van weleer.Deze onzekerheden hebben gevolgenvoor het woningbouwprogramma. Veelmeer dan in het verleden gebruikelijkwas, dient dit adaptief, flexibel,incrementeel en vraaggestuurd teworden ontwikkeld. Om het vereistebrede palet van woonmilieus voorverschillende huishoudens in hetstadsgewest te kunnen doorontwikke-len is het bovendien nodig de aandachtte verleggen van nieuwbouw in deuitleggebieden naar transformatie enherbestemming van het bestaandestedelijk weefsel en stedelijk vastgoed.Het ligt voor de hand de grote transitie-opgave in de steden te koppelen aan demogelijk verder toenemende vraag naarstedelijk wonen. Hierbij zullen korteter-mijninvesteringen (in de ruimte voorwonen) moeten worden beoordeeldNatuurlijke aanwaspersonen per duizend inwonersMigratiepersonen per duizend inwoners1960 1980 2000 2020-20020406080100personen per duizend inwonersBron: CBSNatuurlijke aanwasBinnenlands migratiesaldoBuitenlands migratiesaldoTotale groei De zes stadsgewesten zijn AmsterdamDen Haag, Utrecht, Eindhoven en GronIn stadsgewesten Eindhoven en Gronibevinden zich geen groeikernen.Relatieve bevolkingsgroei in groeikernen van zes stadsgewesten1960 1980 2000 2020-20020406080100personen per duizend inwonersNatuurlijke aanwas MigratieS+RO 2015/03 17ThemaStad van straksOnzekere groei stedenrekening houdend met hun mogelijkegevolgen op de lange termijn. Maat-schappelijke, economische en technolo-gische ontwikkelingen, die van invloedkunnen zijn op de woonlocatiekeuzevan huishoudens, zijn lastig te voor-spellen. Het blijft belangrijk omhuishoudensontwikkelingen enverhuisstromen te monitoren, en in hetbijzonder de ontwikkelingen ondertwintigers en dertigers te volgen.Onze size fits oneDemografische ontwikkelingen opgemeentelijk en regionaal niveaukunnen per stadsgewest sterk uiteenlopen. Wat betreft de regionale visiesgeldt dan ook: one size fits one. Depositie van de stad Groningen in heterdam, Rotterdam,Groningen.Groningen1960 1980 2000 2020-20020406080100personen per duizend inwonersTotaalnoorden van Nederland is een geheelandere dan die van Amsterdam in deRandstad. Ook de positie van devoormalige groeikernen is verschillend.Almere en Amsterdam staan in eenandere verhouding tot elkaar dan DenHaag en Zoetermeer. De voormaligegroeikernen dienen zich te bezinnen ophun positie binnen de stedelijke regio,zich aan te passen aan de vergrijzing enwerk te maken van de herstructureringvan de verouderde woningvoorraad. Ditteneinde een aantrekkelijk woonalterna-tief te bieden voor die huishoudens dieniet in de centrale stad willen of ? bij-voorbeeld vanwege de oplopendewoonkosten ? kunnen wonen. Noten1 Boschman, S. en Dam, F. van, `Immigrantenop de stedelijke woningmarkt', in: CBS,Jaarrapport Integratie 2012, CBS, DenHaag, 2012, pp. 193-215.2 Dam, F. van; Eskinasi, M. en Groot, C. de,Nieuwe uitdagingen op de woningmarkt.Balans van de Leefomgeving 2014 deel 2,Planbureau voor de Leefomgeving, DenHaag, 2014.3 Karsten, L., `Housing as a way of life:towards an understanding of middleclass families' preferences for an urbanresidential location', in: Housing Studies,22, 2007, pp. 83?98.4 PBL, De stad: magneet, roltrap en spons.Bevolkingsontwikkelingen in staden stadsgewest, Planbureau voor deLeefomgeving, Den Haag, 2015.5 Dam, F. van e.a., Nieuwbouw, verhuizingenen segregatie. Effecten van nieuwbouwop de bevolkingssamenstelling vanstadswijken, Planbureau voor deLeefomgeving, Den Haag, 2010.6 Venhorst, V.; Edzes, A.; Broersma, L., enDijk, J. van, Brain drain of brain gain?Hoger opgeleiden in grote steden inNederland, Rijksuniversiteit Groningen/Nicis, Groningen/Den Haag, 2011.7 PBL, De stad: magneet, roltrap en spons.Bevolkingsontwikkelingen in staden stadsgewest, Planbureau voor deLeefomgeving, Den Haag, 2015.8 Groot, C. de; Dam, F. van en Daalhuizen, F.,Vergrijzing en woningmarkt, Planbureauvoor de Leefomgeving, Den Haag, 2013.9 SCP, Wisseling van de wacht: generatiesin Nederland, Sociaal en Cultureel Rapport2010, Sociaal en Cultureel Planbureau, DenHaag, 2010.Frank van Dam is senior onderzoeker bijhet Planbureau voor de Leefomgeving(PBL), Dorien Manting is sectorhoofdVerstedelijking en Mobiliteit bij het PBL.Totaalpersonen per duizend inwoners
Reacties