45TIJDSCHRIFT VOOR DE VOLKSHUISVESTING NUMMER 5 OKTOBER 2014ONDERZOEKSDOSSIERDOOR AREND JONKMAN, UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM, LEONIEJANSSEN-JANSEN, UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM, PERRY HOETJES,STADGENOOTWoningcorporaties weten maar weinig over hun klan-ten, de huurders. Bij het tekenen van het huurcon-tract zijn inkomen en de samenstelling van hethuishouden bekend, omdat die van belang zijn voorde toewijzing. Wat er daarna gebeurt voltrekt zichbuiten de waarneming van de verhuurders. In hoeverre huurders nahet betrekken van de woning financieel of fysiek passend wonen, isdus grotendeels onbekend terrein.Het sturen op passendheid kent een interessante golfbeweging. Tot2009 gold een passendheidstoets voor de gemeente, met een boete bijte veel toegewezen `dure scheefwoners'. Zo werd met name beoogd deuitgaven aan huurtoeslag te beteugelen. Om het de Belastingdienstniet te moeilijk te maken werd de passendheidstoets in 2009 afge-schaft en restte slechts de oproep aan gemeenten en verhuurders ompassend te huisvesten. Ook om meer ideologische redenen werd min-der naar passendheid gekeken.Zowel bij overheden als corporaties werd keuzevrijheid een leidendmotief: `wie zijn wij om te bepalen hoe mensen moeten wonen?'. Ditterwijl het Besluit Beheer Sociale Huursector (BBSH) toch duidelijkvoorschrijft om woningen met een huur tot de aftoppingsgrens zoveelmogelijk te verhuren aan huishoudens die recht hebben op huurtoe-slag (Artikel 13, lid 1, BBSH). Sinds het afschaffen van de passend-heidstoets is daar echter slechts mondjesmaat op gestuurd (RIGO,2014).Met betrekking tot de kwaliteit van de woning stelt het BBSH dat ermoet worden voldaan aan de eisen die redelijkerwijs kunnen wordengesteld, waarbij een streven moet zijn een zo hoog mogelijk rende-ment voor de volkshuisvesting te behalen (Artikel 12, BBSH). In depraktijk hebben experimenten en beleid gericht op het bieden vanzoveel mogelijk keuzevrijheid en gericht op het vergroten van de doel-matigheid zich afgewisseld. Met name in de eerste jaren van dit decen-nium werd met de publicatie van de Nota Mensen Wensen Wonen vanstaatssecretaris Remkes meer keuzevrijheid voor huurders centraalgezet. Dit kreeg onder meer navolging in het nieuwe woonbeleid vanhet Knooppunt Arnhem-Nijmegen. Na een tweejarig experiment wer-den in 2002 de toewijzingsregels voor het passend toewijzen van socia-le huurwoningen op basis van inkomen en woninggrootte losgelatenom zoveel mogelijk keuzevrijheid te bieden (Knooppunt Arnhem-Nijmegen, 2005).Met de toegenomen financi?le druk op de corporaties en het stijgendeberoep op huurtoeslag, terwijl tegelijkertijd het aantal sociale huur-woningen gestaag afneemt, neemt recentelijk de druk op het vergro-ten van de doelmatigheid weer toe. De juiste klant moet weer in dejuiste woning wonen. Op verschillende manieren wordt daar al opgestuurd. Bij toewijzing wordt sinds 2011 strikt de inkomensgrens vande EU gehanteerd, zodat huishoudens met een midden- of hoog inko-men niet of nauwelijks meer in aanmerking komen voor sociale huur.WIE WOONT WAAR?DOELMATIGHEID INAMSTERDAMDoelmatig gebruik van de Amsterdamse sociale woningvoorraad staat momenteel hoog op de agenda,omdat het voor veel huishoudens lastig is een bij hun inkomen en huishoudensamenstelling passendewoning te vinden. Koppeling van gegevens van 160.000 woningen aan die van de huishoudens laat ziendat 40 procent zeer doelmatig woont in de Amsterdamse sociale huursector.ONDERZOEKSDOSSIERTIJDSCHRIFT VOOR DE VOLKSHUISVESTING NUMMER 5 OKTOBER 2014464646Sinds 2013 geldt daarnaast de inkomensafhankelijke huurverhoging,bedoeld om midden- en hogere inkomens te laten doorstromen of inelk geval een meer marktconforme prijs te laten betalen.Omgekeerd zijn in 2014 de armste Amsterdamse gezinnen ontzien bijde jaarlijkse huurverhoging. Ook worden huurcontracten op verschil-lende wijzen geflexibiliseerd, met als doel een doelmatiger gebruik.Het gaat om tijdelijke contracten, zoals campuscontracten voor stu-denten, jongerencontracten (#1), of om contracten met een flexibelehuurprijs, zoals bij Huur op Maat of de Amsterdamse pilot FlexibelHuren. Naast deze `harde' maatregelen bestaan er zachtere methodenom bewoners te verleiden om meer passend te gaan wonen, zoals hetbemiddelen van senioren naar een kleinere woning (GemeenteAmsterdam, z.j.; Ministerie van Binnenlandse Zaken enKoninkrijksrelaties, 2014).Deze maatregelen zetten in op een doelmatiger gebruik van de socialewoningvoorraad. Opvallend is echter dat er zo weinig zicht is op hoedoelmatig of ondoelmatig de voorraad gebruikt wordt. Zoals gezegdontbrak daarvoor de urgentie, evenals de middelen om op doelmatig-heid te sturen. Ten derde verhindert privacywetgeving dat verhuur-ders van alles over hun huurders te weten komen. Meer inzicht in hetdoelmatig gebruik kan echter helpen om problemen als duur scheef-wonen te identificeren en om daarnaast slimmere maatregelen tebedenken om ondoelmatig gebruik tegen te gaan.Als onderdeel van een promotieonderzoek naar de rechtvaardigheidvan de Amsterdamse woningmarkt is de doelmatigheid van deAmsterdamse sociale huursector onderzocht. Doelmatigheid is hierbijgedefinieerd als de mate waarin met de bestaande woningvoorraadzoveel mogelijk huishoudens van een passende woning (qua grootteen betaalbaarheid) worden voorzien. Anders gezegd: in hoeverre wordter krap, ruim, duur en goedkoop gewoond? Centraal in dit artikelstaan twee vragen: hoe doelmatig wordt de sociale woningvoorraadgebruikt? En waar bevinden zich de grootste knelpunten?DATA VOOR DOELMATIGHEIDOm zowel de fysieke als financi?le match tussen woningen en huur-ders in beeld te brengen is gebruik gemaakt van de databank 2012 vande Amsterdamse Federatie voor Woningcorporaties (AFWC) en hetPlatform Woningcorporaties Noordvleugel Randstad (PWNR) en datauit het Sociaal Statistisch Bestand (SSB) van het CBS (#2). De geanoni-miseerde gekoppelde databestanden bieden huishoudens- en woning-informatie uit het jaar 2012 voor het woningbestand van woningcorpo-raties. Het databestand bevat 153.459 cases met volledige data, watbetekent dat 82,5% van de cases bruikbaar was omdat alle data te kop-pelen waren en alle voor de analyse noodzakelijke variabelen beschik-baar waren. Alleen zelfstandige wooneenheden zijn meegenomen.Onder de cases met ontbrekende waarden zijn zelfstandige studenten-eenheden oververtegenwoordigd. Ondanks dat hiermee niet helemaalsprake is van een willekeurige selectie, is de interne validiteit door dezeer grote omvang van de dataset alsnog groot.Ondanks het gebruik van volledige data afkomstig van de woningcor-poraties en via het CBS van de belastingdienst en de gemeentelijkebasisadministratie, is ook deze dataset, evenals bijvoorbeeld een data-set op basis van een enqu?te niet volledig betrouwbaar. Personenwonen niet altijd op het adres waarop zij zijn ingeschreven. In de krap-pe Amsterdamse woningmarkt zouden meer personen kunnen wonendan uit de inschrijvingen blijkt. Ook de inkomensgegevens kunnenafwijken, bijvoorbeeld door zwart werk. Daarnaast kunnen giften enuitgaven aan andere huishoudens niet meegenomen zijn.De analyse is uitgevoerd voor 2012. Het onderzoek is beperkt tot dehuidige woningvoorraad, waarbij veranderingen, zoals huurverhogin-gen, liberalisatie van woningen niet meegenomen zijn. De huidigewoningvoorraad wordt daarmee als gegeven gezien. Bij het analyserenvan de mate waarin de huidige woningvoorraad huishoudens van eenpassende woning voorziet, is zowel naar de financi?le als fysiekematch gekeken. Bij het ruimwonende huishouden kan gesteld wordendat de woning niet volledig effici?nt gebruikt wordt, omdat de woningOngeveer16procentvandehuishoudenswoontruim,tegenover8procentkrapwonendehuis-houdens.OpdefotonieuwehuizenindeE-wijkinAmsterdam-Zuidoost(FotoPatrickPost/HollandseHoogte)47TIJDSCHRIFT VOOR DE VOLKSHUISVESTING NUMMER 5 OKTOBER 2014ONDERZOEKSDOSSIERgeschikt is om meer mensen onderdak te bieden, zeker als er sprake isvan schaarste aan ruime woningen.Van het krapwonende huishouden zou gezegd kunnen worden dat zode middelen (de woning) zeer doelmatig worden gebruikt. Het voldoetechter niet aan de volkshuisvestingsdoelstelling omdat het niet degewenste woonkwaliteit oplevert. Hetzelfde geldt voor de relatie tus-sen huishoudinkomen en huur. Het meest doelmatig is een situatiewaarbij huishoudens met een laag inkomen zoveel mogelijk in wonin-gen met een lage huur worden gehuisvest en andersom. Een kantteke-ning hierbij is dat we passendheid hier vrij statisch bekijken, terwijlbewoners in hun woonsituatie ook kunnen voorsorteren op de toe-komst: met bijvoorbeeld een grotere woning met het oog op kinderen,of een duurdere met het oog op inkomensgroei.WONINGGESCHIKTHEIDSMATRIXOm de kwaliteit van de financi?le match tussen huishouden enwoning in kaart te brengen is gebruik gemaakt van de woonquote.Hierbij worden de kosten die aan wonen worden besteed gedeeld doorhet besteedbaar huishoudinkomen (zie bijvoorbeeld Haffner &Boumeester, 2010):woonquote =rekenhuur+kosten gas,water en elektrabesteedbaar huishoudinkomenIn de gebruikte data is de eventueel ontvangen huurtoeslag bij hetbesteedbaar huishoudinkomen inbegrepen. Gebruikelijker is om dehuurtoeslag van de rekenhuur af te trekken, maar dat was niet moge-lijk met de beschikbare data. Dit resulteert voor huishoudens diehuurtoeslag ontvangen in een hogere woonquote. De kosten voor gas,water en elektra zijn geschat op basis van gemiddelden uit hetWoON2012 onderzoek voor verschillende typen woningen op basis vande grootte en bouwperiode en de huishoudenssamenstelling. Dewoonquote is een relatieve maat en hangt samen met zowel inkomenals huur. Heel goedkoop wonen is ook mogelijk bij een laag inkomen,als er sprake is van een zeer lage huur. Wat een acceptabele woonquoteis verschilt per huishoudtype. In vervolgonderzoek zal dit verder aanbod komen en wordt ook gekeken of huishoudens na aftrek van woon-lasten genoeg geld overhouden voor overige noodzakelijke uitgaven.De fysieke geschiktheid van de woning voor de bewoners is geanaly-seerd met een room stress-maat (zie bijvoorbeeld Clark e.a., 2000 enHuang, 2003), waarin de over- of onderbezetting van een woningwordt vastgesteld:over-of onderbezetting =aantal kamers-1benodigd aantal kamersDe mate van over- of onderbezetting wordt vastgesteld door het aantalkamers te delen door het benodigd aantal kamers en daar ??n vanaf tetrekken. Een score van 0 betekent dat er precies genoeg kamers zijn.Een negatieve score duidt erop dat een huishouden krap woont. Hoehoger de uitkomst hoe ruimer een huishouden woont. Het benodigdaantal kamers wordt berekend op basis van de grootte en samenstel-ling van het huishouden. In het uitgebreide onderzoeksrapport wordtdeze berekening nader beschreven (Jonkman & Janssen-Jansen, 2014).Door de twee maten samen te voegen in een matrix is het mogelijk defysieke en financi?le geschiktheid apart en in samenhang te analyse-ren. Ieder huishouden, maar ook iedere groep huishoudens kan gepo-sitioneerd worden in de woninggeschiktheidsmatrix (zie figuur 1). Eenpositie in het centrum van de matrix duidt op een doelmatige matchtussen huishouden en woning. Bij een bezettingscore van 0 tot 0,8heeft een huishouden evenveel kamers als benodigd of iets meer. Eenlagere score wordt gezien als krapwonend, een hogere score als ruim-wonend. Een vaak gehanteerde norm voor de betaalbaarheid is eenhuurquote van 25 of 30 procent.Met de gebruikte woonquote waarbij de huurtoeslag van het besteed-baar huishoudinkomen wordt afgetrokken, valt de gemiddelde woon-quote iets hoger uit. Daarnaast zorgt de toevoeging van kosten voorwater, gas en elektriciteit voor hogere woonlasten. Voor deze analysewordt een score van 0,25 tot 0,45 als doelmatig gezien. Dit dient alseerste verkenning. Grote verschillen met betrekking tot wat betaalbaaris voor verschillende typen huishoudens en inkomensgroepen, gebie-den terughoudendheid in het trekken van harde conclusies. In de hoe-ken van de woninggeschiktheidsmatrix is sprake van een afwijkendescore op beide assen.Figuur 1 WoninggeschiktheidsmatrixBron: AFWC, 2012; CBS/CvB, 2012; eigen bewerkingDOELMATIGHEID VAN CORPORATIEWONINGENDoor de woonquote en de mate van over- of onderbezetting voor allehuurders van corporatiewoningen vast te stellen, zijn alle huishou-dens te plaatsen in de woninggeschiktheidsmatrix. Figuur 2 laat deAmsterdamse percentages per cel zien en toont een duidelijke concen-tratie bij een woonquote tussen 0,15 en 0,45 in combinatie met eenbezettingscore van 0 tot 0,4. In de vier meest centrale cellen, hetgebied dat we beschouwen als het meest doelmatig, valt bijna 40 pro-cent van de huishoudens. De som van de enkele buitenste rijen, hetminst doelmatige gebied, komt uit op 18 procent van de huishoudens.Deze huishoudens matchen niet met de woningen waarin ze wonenom uiteenlopende redenen. De percentages in de vier cellen in iederehoek kunnen ook worden opgeteld. Dan wordt duidelijk dat 4 procentvan de huishoudens ruim en goedkoop woont, ongeveer net zoveel alsOver-ofonderbezettingWoonquote 1,20,8 - 1,20,4 - 0,80 - 0,4-0,4 - 0< -0,40,150,15-0,250,25-0,350,35-0,45-0,45-0,55>-0,55Ruim &goedkoopKrap &goedkoopRuim &duurKrap &duurMeestdoelmatigONDERZOEKSDOSSIERTIJDSCHRIFT VOOR DE VOLKSHUISVESTING NUMMER 5 OKTOBER 2014484848ruim en duur en krap en goedkoop. Opvallend is het lage percentagevan 1,7 dat krap en duur woont. Dit relatief lage percentage zal ondermeer te maken hebben met de huurtoeslag en de werking van hetwoningwaarderingsstelsel, dat ervoor zorgt dat kleine woningen niette duur kunnen worden.Figuur 2 Woninggeschiktheidsmatrix voor corporatiebezit in Amsterdam met percentagesper celBron: AFWC, 2012; CBS/CvB, 2012; eigen bewerkingIn figuur 3 wordt de matrix op twee manieren samengevat. Ongeveer16 procent van de huishoudens woont ruim, tegenover 8 procent krap-wonende huishoudens. Het probleem van krapwonende huishoudenslijkt hiermee in kwantitatieve zin mee te vallen. Dit is opvallend omdatAmsterdam juist bekend staat om zijn vele kleine woningen. Dit zegtoverigens niet dat krap wonen geen probleem is en dat er geen schrij-nende gevallen zijn van zware overbewoning. Driekwart van de huis-houdens lijkt in een goed passende woning te wonen als het gaat omhet aantal kamers in vergelijking met het berekende aantal benodigdekamers. De spreiding langs de horizontale as is een stuk groter. 28 pro-cent van de huishoudens betaalt minder dan een kwart van het huis-houdensinkomen aan woonlasten (huur + energiekosten), terwijl 22procent bijna de helft of meer van het huishoudensinkomen betaalt.Binnen deze categorie?n blijkt dat 10 procent van de huishoudens zeerduur woont tegenover 6 procent van de huishoudens zeer goedkoop.MATCH PER HUISHOUDENSTYPEVoor zowel de financi?le als fysieke match tussen huishoudens enwoningen bestaan aanzienlijke verschillen tussen verschillende typenhuishoudens. Ouderen wonen gemiddeld ruimer en goedkoper danjongeren. De jonge huishoudens in een sociale huurwoning wonen bij-na altijd in een geschikte woning. In deze categorie lijkt toegankelijk-heid een groter probleem dan betaalbaarheid. Tabel 1 laat tevens ziendat typen huishoudens waarbinnen veel tweeverdieners voorkomenrelatief vaak goedkoop wonen. Een zeer hoge woonquote komt hetvaakst voor bij eenpersoonshuishoudens en jonge meerpersoonshuis-houdens zonder kinderen (waaronder ook mensen zonder relatie dieeen woning delen). Eenouderhuishoudens hebben in bijna driekwartvan de gevallen een woonquote tussen 0,25 en 0,45 en een zeer hoge ofzeer lage woonquote komt bij hen weinig voor. Binnen deze groep zul-len echter veel huishoudens met een zeer laag inkomen voorkomen.Voor een huishouden met een zeer laag inkomen kan een woonquotevan 0,40 al betekenen dat er te weinig geld overblijft om overige nood-zakelijke kosten te kunnen betalen. Dit is een belangrijke kanttekeningbij dit onderzoek, die zoals gezegd onderdeel zal zijn van vervolgon-derzoek.Doordat een eenkamerwoning voor eenpersoonshuishoudens alsgeschikt wordt beschouwd, kunnen eenpersoonshuishoudens in dezeTabel 1 Woonquote naar huishoudenstype voor corporatiebezit Amsterdam (%)Type huishouden 0,25 0,25 -0,45> 0,45 AandeelEenpersoonshh., 30-min 16 43 41 6Eenpersoonshh., 30-65 21 47 32 30Eenpersoonshh., 65-plus 10 69 21 14Meerpersoonshh. (zonder kinderen),allen 30-min33 32 35 2Meerpersoonshh. (zonder kinderen),niet allen 30-min of 65-plus48 36 16 21Meerpersoonshh. (zonder kinderen),allen 65-plus29 63 8 5Paar met kinderen, jongste kind onder 12 40 46 14 12Paar met kinderen, jongste kind ouderdan 1249 40 11 4Eenouderhh., jongste kind onder 12 11 74 15 5Eenouderhh., jongste kind ouder dan 12 16 72 12 2Totaal 28 50 22 100Bron: AFWC, 2012; CBS/CvB, 2012; eigen bewerkingTabel 2 Over-/ onderbezetting naar huishoudenstype voor corporatiebezitAmsterdam (%)Type huishouden < 0 0 ? 0,8 0,8 AandeelEenpersoonshh., 30-min X 95 5 6Eenpersoonshh., 30-65 X 86 14 30Eenpersoonshh., 65-plus X 79 21 14Meerpersoonshh. (zonder kinderen),allen 30-min13 66 22 2Meerpersoonshh. (zonder kinderen),niet allen 30-min of 65-plus6 66 28 21Meerpersoonshh. (zonder kinderen),allen 65-plus58 42 5Paar met kinderen, jongste kind onder 12 35 64 12Paar met kinderen, jongste kind ouderdan 1220 80 4Eenouderhh., jongste kind onder 12 22 78 5Eenouderhh., jongste kind ouder dan 12 10 91 2Totaal 8 76 16 100Bron: AFWC, 2012; CBS/CvB, 2012; eigen bewerking (#3)Over-ofonderbezettingRuimDuurGoedkoopKrapWoonquote 1,20,8 - 1,20,4 - 0,80 - 0,4-0,4 - 0< -0,40,150,15-0,250,25-0,350,35-0,45-0,45-0,55>-0,550,10,61,23,10,80,20,43,05,510,82,10,40,53,97,412,81,80,30,52,97,011,50,90,10,31,94,45,20,30,10,31,22,55,00,80,349TIJDSCHRIFT VOOR DE VOLKSHUISVESTING NUMMER 5 OKTOBER 2014ONDERZOEKSDOSSIERanalyse niet krap wonen. Bij de overige huishoudenstypen is duidelijkdat vooral paren met kinderen waarvan het jongste kind jonger is dantwaalf het vaakst krap wonen (zie tabel 2). Voor huishoudens waarvanhet jongste kind twaalf of ouder is, is het percentage dat krap woonteen stuk lager (20 ten opzichte van 35 procent).Meerpersoonshuishoudens zonder kinderen wonen het vaakst ruim,waarbij het percentage voor 65-plussers verreweg het hoogst is (42procent).DUUR WONEN IN ZUIDOOSTHet is interessant om te zien hoe de scores er per woningcomplex inAmsterdam uit zien (kaart 1 en 2). Alleen complexen met minimaalhonderd eenheden zijn meegenomen in verband met de privacy-bescherming. Omdat het gemiddelde cijfers betreft is de spreidingminder groot dan bijvoorbeeld in de woninggeschiktheidsmatrix(figuur 2). De meeste complexen hebben een gemiddelde bezettingsco-re van tussen 0 en 0,8 (kaart 1). Complexen met een negatieve score lig-gen verspreid over heel Amsterdam. Een belangrijk deel van deze com-plexen zijn studenten- en ouderencomplexen. Wanneer een complexbestaat uit studio's en tweekamerappartementen is het niet mogelijk(gegeven de gebruikte methode) om ruim te wonen. Als bijna allehuishoudens in een complex daardoor nul scoren en enkele huishou-dens wonen krap, zakt de gemiddelde score onder nul.Kaart 2, met daarin de gemiddelde woonquote per complex laat eenopvallende tweedeling zien. Het is geen tweedeling tussen het cen-trum en de gebieden buiten de ring, maar een tweedeling tussenAmsterdam-Zuidoost en de rest van de gemeente. Verspreid over destad zijn enkele complexen met zeer hoge gemiddelde woonquotes,maar in Zuidoost zijn duidelijk minder complexen met een lage woon-quote en meer complexen waar huishoudens gemiddeld minimaal 40procent van het besteedbaar inkomen aan woonlasten besteden. Ditheeft deels te maken met de grote en relatief nieuwe woningen die inZuidoost staan. De hogere mutatiegraad heeft er ook toe geleid dat ermeer geharmoniseerd is. De belangrijkste reden is echter dat de inko-Over-ofonderbezettingRuimDuur DuurGoedkoop GoedkoopKrapWoonquote Woonquote 1,20,8 - 1,20,4 - 0,80 - 0,4-0,4 - 0< -0,40,150,15-0,250,25-0,350,35-0,45-0,45-0,55>-0,550,150,15-0,250,25-0,350,35-0,45-0,45-0,55>-0,55RuimwonendGoedkoop DuurKrapwonend16%76% 28% 50% 22%8%Figuur 3 Woninggeschiktheidsmatrix voor corporatiebezit in Amsterdam naar woningbezetting (links) en naar woonquote (rechts)Bron: AFWC, 2012; CBS/CvB, 2012; eigen bewerkingKaart 1 Gemiddelde over-/onderbezetting per complex voor corporatiebezitAmsterdamBronnen data: AFWC, 2012; CBS/CvB, 2012, bronnen basis kaartmateri-aal: CBS, 2008; CBS, 2009; Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 2011;Kadaster, 2013; eigen bewerking505050TIJDSCHRIFT VOOR DE VOLKSHUISVESTING NUMMER 5 OKTOBER 2014ONDERZOEKSDOSSIERmens lager zijn dan in de rest van Amsterdam en niet dat de gemiddel-de huurprijs in Zuidoost hoger is. In Zuidoost wordt niet vaker ruimof krap gewoond dan in de andere stadsdelen, zoals zichtbaar in kaart1. De woningen in Zuidoost zijn vaak ruim wat betreft het vloeropper-vlak, maar het aantal kamers is niet altijd groter waardoor de room-stress niet minder hoeft te zijn.Kaart 2 Gemiddelde woonquote per complex voor corporatiebezetAmsterdamBronnen data: AFWC, 2012; CBS/CvB, 2012, bronnen basis kaartmateri-aal: CBS, 2008; CBS, 2009; Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 2011;Kadaster, 2013; eigen bewerkingGLAS HALF VOL OF HALF LEEG?De doelmatigheidsanalyse laat zien dat 40 procent zeer doelmatigwoont in de Amsterdamse sociale huurwoningen. Krap en duur woontslechts 1,7 procent van de huishoudens, terwijl 4 procent ruim engoedkoop woont. Opvallend is dat er meer huurders zijn die ruimwonen dan krap wonen en dat er meer huishoudens goedkoop wonendan duur wonen, hoewel er juist wel meer huishouden heel duurscheef wonen, dan heel goedkoop scheef. Een groter deel van de huis-houdens wordt dus gekenmerkt door een vorm van ineffici?nte inzetvan middelen dan het deel van de huishoudens dat te maken heeft metoverbewoning of onbetaalbaarheid.Er bestaan tegelijkertijd aanzienlijke verschillen tussen de huishou-densgroepen. Vooral ouderen wonen vaker ruim en/of goedkoop danjongeren. Jongere eenpersoonshuishoudens hebben vooral vaak temaken met een zeer hoge woonquote, maar zij kunnen zich vaak ookeen hoge woonquote veroorloven. Stellen met kinderen (vooral metjonge kinderen) wonen het vaakst krap, terwijl 65-plussers vrijwelnooit krap wonen. Geografisch is er een opvallende tweedeling waar-genomen tussen Amsterdam-Zuidoost en de rest van de stad. Degemiddelde woonquote in complexen in Amsterdam-Zuidoost ligtveel vaker boven de 0,40.In een vervolg op deze eerste analyse zal voor het bepalen van debetaalbaarheid nader gedifferentieerd worden op basis van het typehuishouden; een woonquote van 0,30 betekent namelijk wat andersvoor een eenpersoonshuishouden dan voor een gezin met drie kinde-ren. Ondanks dat de analyse op onderdelen verfijnd zal worden, biedendeze uitkomsten al meer inzicht in wie er in de sociale huursectorwonen, hoe doelmatig de sociale woningvoorraad ingezet wordt enwaar in Amsterdam zich de grootste knelpunten voordoen. We kun-nen stellen dat een groot deel van de sociale woningvoorraad doelma-tig gebruikt wordt, maar ook dat er ruimte lijkt voor verbetering. Ishet glas half vol of half leeg?Twee mismatches vallen het meest op. De eerste mismatch lijkt debetaalbaarheid in Zuidoost. In de gehele sociale huursector staat betaal-baarheid onder druk; preciezer onderzoek moet uitwijzen hoe ernstigdat is in Zuidoost. Ten tweede valt op dat er vaker ruim dan krapgewoond wordt. Amsterdam staat bekend om de vele kleine huishou-dens, maar ook om zijn kleine woningen. Dat geeft aanleiding om rui-mere woningen beter te benutten, maar roept ook de vraag op in hoe-verre er nog grote sociale huurwoningen moeten worden bijgebouwd.Het passender toewijzen van huurders staat weer volop in de aan-dacht. Sturen op doelmatigheid bij zittende huurders is nog een staplastiger: juridisch, politiek en praktisch. Niemand wil huurders dwin-gen hun woning te verlaten, tenzij ze daar zelf ? zoals de studentenmet een campuscontract ? mee hebben ingestemd. De toegenomenaandacht voor doelmatigheid van de sociale woningvoorraad is geziende grote behoefte aan goede betaalbare woningen gerechtvaardigd.LiteratuurClark, W.A.V., M.C. Deurloo & F.M. Dieleman (2000) Housing Consumption andResidential Crowding in U.S. Housing Markets, Journal of Urban Affairs, Jg. 22, nr.1, pp. 49-63.Gemeente Amsterdam (z.j.) `Wat was de regeling Van Groot naar Beter?', Online:http://www.amsterdam.nl/veelgevraagd/?caseid=%7B0E225CD6-C28A-4406-8C31-E3376F9877D9%7D, geraadpleegd op 23 april 2014.Haffner, M. & H. Boumeester (2010) The Affordability of Housing in the Netherlands:An Increasing Income Gap Between Renting and Owning?, Housing Studies, Jg. 26,nr. 4, pp. 593-614.Huang, Y. (2003) A room of one's own: housing consumption and residential crow-ding in transitional urban China, Environment and Planning A, jg. 35, pp. 591-614.Jonkman, A.& L. Janssen-Jansen (2014) Doelmatigheid corporatiebezit Amsterdam,Analyse van het woningbezit van Stadgenoot, Amsterdam: Universiteit vanAmsterdam.Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (2014) Kamerbrief over tij-delijke huren, Den Haag: Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.Knooppunt Arnhem-Nijmegen (2005) Regionaal Woonbeleid van het KnooppuntArnhem ? Nijmegen, Nijmegen: Knooppunt Arnhem-Nijmegen.RIGO (2014) Sturen op inkomen, Toewijzingscriteria in de woonruimteverdeling, rap-port in opdracht van Ministerie van BZK, DGWB/DK&V.Noten1 Stadgenoot, Eigen Haard en Rochdale experimenteren met jongerencontrac-ten: om toegankelijkheid en doorstroming te bevorderen wordt een deel van dewoningen verhuurd aan jongeren tussen 18 en 22 jaar, om uiterlijk een half jaarna hun 26e plaats te maken voor een nieuwe jongere.2 Uit het SSB is gebruik gemaakt van de microdatabestanden IntegraleHuishoudens Inkomens en GBAPERSOONSTAB (CBS/CvB, 2012).3 Als een waarde tussen twee kolommen in geplaatst is, betekent dit dat eenvan de waarden niet vaak genoeg voorkomt om in een aparte kolom te plaat-sen. Celvulling moet minimaal tien zijn.
Reacties