Log in
inloggen bij Ruimte en Wonen
Hulp bij wachtwoord
Geen account?
shop word lid
Home / Content / Artikelen

Summer School

Studenten over het landschap van de toekomst Rob van Leeuwen, Rob van Leeuwen - 3 oktober 2017

De vierde Landschapstriënnale stond dit jaar in het teken van 'het volgende landschap'. Studenten van de TU Delft, Universiteit, Hogeschool Van Hall Larenstein en de HAS Hogeschool, lieten op de vierde landschapstriënnale zien hoe zij dat zouden inrichten. Rob van Leeuwen, coördinator van de Summer School op de triënnale, vertelt wat hem opviel.

De vierde Landschapstriënnale vond tussen 1 en 30 september plaats, in de monumentale schuur van de boerderij Kleine Vennep aan de Hoofdvaart benoorden Nieuw-Vennep, naast de Harp van Calatrava. Het onderwerp was ‘het volgende landschap’: het cultuurlandschap dat hier en elders komen gaat als gevolg van nieuwe ruimtelijke opgaven, nieuwe maatschappelijke verbanden en nieuwe bestuurlijke arrangementen. 
Onderdeel van de Landschapstriënnale was de Summer School: een vierdaagse ontwerpsessie met gevorderde studenten uit de ontwerpopleidingen van de Technische Universiteit Delft, Wageningen Universiteit, Van Hall Larenstein Velp en HAS ’s-Hertogenbosch. Eenenvijftig waren het er, waarvan ongeveer twintig uit vele buitenlanden; de voertaal was Engels en niemand sprak zijn moerstaal.
Waarom zouden we studenten zo aan het werk zetten? Vele redenen. Ten eerste: ‘het volgende landschap’ is hun landschap. Ten tweede: zij baseren hun beslissingen op een waardenstelsel dat anders is dan dat van ons, die zich nu met het landschap bemoeien. Hun waardestelsel is anders door het ontbreken van de beperkingen die de beroepsmatige betrokkenheid stelt, anders doordat zij het gebied niet kennen en dus niet bezwaard zijn met de heiligheden die daar rondwaren, en anders doordat de waarden van de volgende generatie nu eenmaal anders zijn dan die van de huidige. Zij zijn vrij van onze gebondenheden. Zo stelden we het ook: geef ons inzicht in jullie toekomstige landschap, alsjeblieft. En dat deden ze.

Het gebied PARK 21, waar de vierde Landschapstriënnale plaatsvond.

Het gebied PARK 21, waar de vierde Landschapstriënnale plaatsvond.

Opgave

Het onderwerp van de Summer School was de ruimtelijke ontwerpopgave voor het volgende landschap. Dat is niet hetzelfde als de ontwerpopgave in het algemeen: daar zitten ook elementen in van lopende programma’s, strategie, beleid, politiek, maatschappelijke verhoudingen, waardestellingen, vox populi, en de vertragende werking van de middelbare leeftijd van professionals. 
De ruimtelijke ontwerpopgave is tegelijk kleiner, en groter dan deze algemene ontwerpopgave. Kleiner in de zin van focus, groter in de zin van uitvinding en mogelijkhedenperspectief. En de ruimtelijke ontwerpopgave is ook niet louter een destillaat van de algemene opgaven voor de toekomst (beleid, programma’s, strategieën), maar wordt zichtbaar in een exercitie met dat destillaat. 
Dus dat was de opgave: de ‘echte’ ruimtelijke ontwerpopgave blootleggen door datgene, wat zich op het eerste gezicht voordoet als de ruimtelijke opgave (het destillaat) in een ruimtelijk ontwerp uit te werken, plek en vorm te geven in de topografie van het landschap. Dan worden de wrijvingen, conflicten, spanningen, dilemma’s, keuzen en beslismomenten zichtbaar. 

Het speelveld was de Metropoolregio Amsterdam (MRA), formeel een samenwerkingsverband van overheden in de noordvleugel van de Randstad, maar in de Summer School opgevat als een gebied met een grote diversiteit aan landschappen, waarboven een programma hangt dat in die landschappen moet landen, en niemand weet nog hoe. Het programma dat de studenten tot een ontwerp moesten brengen was ontleend aan de taakstellingen die de Metropoolregio voor zich ziet:

  • Energie: produceer 101,7 PJ in het landelijk gebied (1/2 van de verwachte energiebehoefte in de MRA, die uitgaat van 203,4 PJ in 2040). 
  • Plaats en geef vorm aan 62.000 woningen in het landelijk gebied (1/4 van de verwachte behoefte in de MRA, die 250.000 woningen in 2040 omvat; we gingen ervanuit dat driekwart daarvan in stedelijk gebied wordt gebouwd).
  •  Laat zien hoe de helft van het bestaande agrarische areaal wordt ingezet voor voedselvoorziening van bewoners van de Metropoolregio Amsterdam.
  •  Zorg ervoor dat stad en ommeland fysiek met elkaar verbonden zijn, en dat het landschap mogelijkheden biedt voor recreatie en gezondheidsgerichte vormen van gebruik voor bewoners, toeristen en andere bezoekers. 

Deelgebieden

Het gebied van de Metropoolregio Amsterdam was verdeeld in acht deelgebieden: Waterland, de kustzones van het IJmeer, Flevoland, het Gooi, het Vechtgebied, de Haarlemmermeer, de kustzone van de Noordzee en het Oer-gebied. Elk van deze gebieden kreeg één achtste van de bovengenoemde opgave. Inderdaad, dus geheel voorbijgaand aan de verschillen in landschap in deze gebieden. Zo ontstonden acht studiegroepen, plus nog twee die de gehele Metropoolregio onder de hoede kregen.
Er waren nog wat andere regels: een groep kon bijvoorbeeld beredeneerd van hun opdracht afwijken, als de groep van mening was dat de ‘last’ te groot was voor het gebied. Dit konden ze echter alleen doen als een andere groep bereid was hun surplus op te nemen. 
Een andere regel was dat binnen de groepen een rolverdeling werd verlangd, die verschillende invalshoeken in het spel bracht: het landschap als vestigingsfactor, als klimaatbuffer, als onderdeel van circulariteit, als historisch reservoir. 
Ook waren er enkele ‘golden rules’, zoals ‘teken, schrijf niet’, ‘steel zoveel je kan’, ‘have fun’ en let op ‘the management of but’. Met dat laatste werd bedoeld dat als ‘maar’ in een zin voorkwam (bijvoorbeeld: het is nodig windturbines in Waterland te plaatsen, maar dat gaat in tegen de waarden die dit gebied heeft), de studenten werden uitgenodigd om ‘maar’ te vervangen door ‘hoe’: hoe zet je ze dan neer? Het gaat immers ook om inzicht in waar het moeilijk wordt. Kortom: een onmogelijk opgave, die in minder dan geen tijd moest worden volvoerd.

Bloemlezing

Wat kwam eruit? Bloemlezing is niet het goede woord, het boeket bevat meer knopjes dan bloemen: het is een belofteboeket.
Alle groepen bereidden het landschap voor. Dat wil zeggen: zij voerden een bewerking uit die het volgende landschap ‘klaarzet’ om het overweldigende programma te kunnen ontvangen. De boodschap: er is meer nodig dan inpassing. In een deel van de groepen was dat de introductie van een concept: een huishoudelijk hulpmiddel om een ontwerpproces dynamiek te geven. Die concepten vonden ze vaak in het landschap zelf: aanknopingspunten, vaak structuren die niet ontworpen waren voor de landschapstransitie, maar daar wel bij kunnen helpen. Zo verschaften de Stelling van Amsterdam en de Nieuwe Hollandse Waterlinie landschapslijnen, ter weerszijden waarvan het landschap als gevolg van de zonering van het programma zeer verschillend werd, en waarop bijvoorbeeld nieuwe wooneilanden in het IJmeer de cirkel om Amsterdam completeerden.

In een ander deel van de studentengroepen was de voorbereiding ook een voorbewerking: het concept was niet een landschapsspecifiek aanknopingspunt, maar een landschapsspecifieke opgave. Daarbij namen zij een probleem bij de kop dat niet in de opgave voorkwam, maar in de werkelijkheid in hun deelgebied wel, zoals de bodemdaling en CO2-emissie in de veengebieden. En gevolg was dat in die voorbewerking het landschap behoorlijk anders werd. Nog voordat het programma landde.
Zo ontstond een merengebied in Waterland en een archipel aan de zuidkant van het IJmeer.
Wat hierin doorschemert is de notie dat programma’s van deze omvang niet alleen vragen om een bewerking van programmaonderdelen (‘inpassing’) maar ook van het landschap zelf. Als gezien en erkend wordt dat bestaande (en geliefde) landschapshoedanigheden bij opnemen van een groot en noodzakelijk programma in hun essentie zullen veranderen, is de opgave niet ‘of’, maar ‘hoe’ een landschapstransitie moet plaatsvinden. Dat is de boodschap. En omdat de studenten konden voorbijgaan aan maatschappelijke en institutionele bepalingen en remmingen, hadden zij vrij zicht op de ruimtelijke mogelijkheden.
Maar ze hielden zich ook bezig met inpassing. Een aantal studentengroepen bewerkte eerst de opgave zelf. Zij zagen de dreun aankomen die de plompverlorenheid van reusachtige windturbines en uitgestrekte zonneakkers aan het landschap zou uitdelen, en zochten naar alternatieven en sterke combinaties. Zijn energie en recreatie, energie en natuur, wonen en landbouw, energie en landbouw met elkaar in een nieuw verband te koppelen? Deze bewerking leverde ‘uitvindingmomenten’ op, waarin juist door de koppeling nieuwe mogelijkheden en vormen in beeld konden komen. Bijvoorbeeld: natte landbouw, er is een rijstsoort die het doet in gematigd klimaat. En er zijn energiebronnen die dichtbij huis kunnen en een deel van de opgave kunnen leveren. Dat leidde tot een zoektocht naar vormen van energiewinning, wonen, et cetera, waarvan de dreun op het landschap te behandelen is. Zo ontstond een boeiende reeks alternatieve energiebronnen, die rechtstreeks gekoppeld werden aan de bewoners van de te plaatsen woningen en aan het landbouwgebied waarin hun voedsel geproduceerd werd. Modellen, een soort ufo’s van zelfvoorzienende combinaties, die tezamen het programma leverden. Een van de ‘visiting critics’ sprak de studenten daarop aan: “diagnose what you analyse, design what you model, express what you explain, proof what you promise”. Modellen zijn leuk en leerzaam, maar de ufo’s moeten wel landen in het landschap. Dat leidde tot een drietal bewerkingen: opneembaar maken, inpasbaar maken, en inpassen. 
Hun ufo’s maakten zij opneembaar door de maten te onderzoeken, een belangrijk onderdeel in de Summer School. Kan het erin? Past het in de plattegrond? De ufo's werden inpasbaar door de vormgeving van de onderdelen ervan te relateren aan wat het landschap aan vormen biedt. Lijkt het ergens op? Tenslotte gaf het inpassen nog twee bewerkingen te zien. 
De eerste was aanpassen aan de landingsplaats. In het Gooi werd de woningbouwopgave geïnterpreteerd als ‘fancy housing’ (want dat willen de Gooiers). De combinaties kwamen als eilanden (met skylines en oevergebruiksmogelijkheden) terecht in het IJmeer en als ingekeerde ‘dorpjes’ in open plekken in het bos, van waaruit dat bos vervolgens langzaamaan omgevormd werd tot een eetbaar bos. 
De tweede bewerking was het doen uiteenspatten van de ufo: de onderdelen zochten zich, met behoud van verband, een plek in het landschap. Als je goed kijkt, zie je dat de tweede bewerking dezelfde is als de eerste, maar na een schaalsprong. Beide zijn alleen denkbaar in het ruimtelijk ontwerp: met alleen modellen kom je hier niet op.

Feest

Wat alle studenten deden: feest vieren met het programma. Dat is niet onbelangrijk. In de vakwereld worden de programma’s voor de toekomst vaak met weerzin en lange tanden genuttigd. Maar deze studenten zijn de toekomst  en zij hebben er niet zoveel moeite mee. Opmerkelijk was bijvoorbeeld dat zij allen de opgave in zijn geheel opnamen: geen enkele studentengroep vond de opgave te zwaar. Toen bij de presentatie uit het publiek werd geopperd dat het beter zou zijn de energieopgave van de MRA in Groningen op te lossen omdat Waterland zo’n waardevol landschap heeft, was de repliek: “Groningen niet dan?”
De onbekommerdheid komt ook tot uitdrukking in de omgang met heilige huisjes, zoals in het ontwerp voor de Haarlemmermeer, waarin het poldergrid vervangen werd door een vrolijk landschap van energieproducerende geluidswerende ribbels: “We let the grid go for a more playful one”. Of het IJmeer, strijdtoneel van infrastructuur: daar maakten twee hoogstedelijke eilanden de logische verbinding tussen Amsterdam en Almere. Logisch, want wie maakt nu een verbinding zonder afstapje? Dat werpt ook de vraag op die steeds opnieuw gesteld behoort te worden: is wat wij belangrijk vinden, als waardevol klasseren en voorwaardelijk stellen voor toekomstige ruimtelijke kwaliteit, echt belangrijk? Of is dit een beeld van de moeite die het kost iets los te laten waarin we zijn groot geworden?

Tenslotte

Confrontaties, combinaties en ontwerp: deze opgave, die toch de meest nabije vorm van toekomstbepaling is, wordt maar zelden in zijn alomvattendheid bewerkt door de instituties en adviseurs. Dit is een uitnodiging aan de vakwereld en de beleidsmakers: doe dit zoveel mogelijk, opdat de toekomst niet alleen vervuld lijkt met problemen, maar er ook kansen en mogelijkheden tussendoor glimmen.

Reacties

x Met het invullen van dit formulier geef je Ruimte en Wonen en relaties toestemming om je informatie toe te sturen over zijn producten, dienstverlening en gerelateerde zaken. Akkoord
Renda ©2024. All rights reserved.

Deze website maakt gebruik van cookies. Meer informatie AccepterenWeigeren