RUIMTE
+ WNEN
Vakblad over de leefomgeving voor ruimtelijke professionals en woonexperts
Mobiliteits
systemen
openbreken
Bouwspagaat
doet pijn
THEMA DE WEDEROMBOUW
Verbouwing van Nederland vraagt om
politiek bestuurlijk lef, visie en integraliteit
01/2018
116
Van wie is het
landschap? Nieuwe DG
omgevingswet
22
42
16
RUIMTE
+ WNEN
Partners van
Ruimte en Wonen wordt mede mogelijk gemaakt door onze partners.
Een partner van Ruimte en Wonen geniet van veel aantrekkelijke voordelen, waaronder een korting op het lidmaatschap en een
profielpagina op deze website. Omdat het partnerschap in onderling overleg wordt ingevuld, sluiten de voordelen precies aan bij de behoeftes van de partner.
Heb je ook interesse om partner te worden, neem dan contact op met
Evamarije Smit via telefoonnummer 073-2051010 of via e-mail e.smit@ae\
neas.nl
Meer informatie over deze bedrijven
en het partnerschap staat op
ruimteenwonen.nl/partners
1
EN VERDER
THEMA'S INTERVIEWS
6 De grote verbouwing
van Nederland
Martijn van der Steen en
Arwin van Buuren
22 De Bouwspagaat
Maarten van Schie,
Marnix Breedijk en
Edwin Buitelaar
32 Wederombouw
Utrecht in volle gang
Eric Harms
42 Van wie is het
landschap?
Leo Pols, Like Bijlsma,
Maarten van Schie en
Marnix Breedijk
58 Samen werken aan
transities
Ellen van Bueren 16
Erik Jan van Kempen
Directeur Generaal
Omgevingswet (BZK)
52 Berno Strootman
Rijksadviseur voor de
fysieke leefomgeving
100 Adri Bom-Lemstra en
Han Weber
Gedeputeerden
Zuid-Holland
2 Hoofdredactioneel
Paul Gerretsen, Martijn
Eskinasi en Evamarije Smit
76 Column
Martin Aarts
134 Recensies
THEMA WEDEROMBOUW
Visie
provincie
Zuid
Holland Groningen
op de
schop
Weder
ombouw
Utrecht in
volle gang
32
88126
68 Holwerd aan Zee
David van Zelm van Eldik
78 Meer ruimte voor
natuur
Frank van Dam
88 Het stedelijk
landschap van
Zuid-Holland
Kees de Graaf
106 In de Randstad loopt
het vast
Eric Hol en John Stohr
116 Het openbreken
van de mobiliteits-
systemen
Frans Soeterbroek
126 Het Groningse model
voor stedelijke groei
Alfred Kazemier
Inhoud
2
Nederland is af, heette
het nog niet al te lang
geleden. Af en toe een
likje verf en tevreden
terug kijken op hoe we
het allemaal in elkaar
hadden gezet. De grote
bevolkingsgroei, zo was
destijds al wel duidelijk,
was voorbij en vanaf nu
konden we met een be-
scheidde economische
groei de rekening van
het onderhoud betalen.
Inmiddels is duidelijk dat
ons een grote verbouwing
wacht. K limaatadaptatie,
energietransitie, gezond -
heid, digitalisering, mobili -
teit, circulaire economie,
bodemdaling en biodiversi-
teit; elk van deze opgaven
alleen al is ingrijpend,
maar ze wachten ook niet
op elkaar. De tijd die ons
rest voor veel van de opga -
ven is eerder in jaren dan
in decennia uit te drukken en dat maakt wel een ver
-
schil. De auto, het land -
bouwbeleid, het gas en ook
concepten als functieschei -
ding en de modellen waar -
mee we gewend zijn de
toekomst te voorspellen, ze
verliezen in ras tempo hun
betekenis. Met als gevolg,
onvoorzienbare verande -
ringen voor de inrichting
van onze maatschappij. Landschapsarchitect
Adriaan Geuze beschreef
in zijn recent uitgesproken
oratie, aan de Wageningen
Universiteit, de omgang
van de Nederlander met
haar land in drie posities.
De euforie van het landma -
ken als uitkomst van een
eeuwenlange geschiedenis
van leven in een haast on -
leef bare natuurlijke omge -
ving. Een met de dood op
de hielen obsessief aanpak -
ken met telkens weer nieu -
we plannen en projecten
om het land te behouden.
En ten derde land als
exploitatiemodel, als een
middel om geld te verdie -
nen. Zijn oratie schetsen
drie kanten van een manier
van werken die ook nu
Na lange afwezigheid laat
de overheid zich weer zien"
De grote verbouwing
van Nederland
3
weer zichtbaar wordt en
die zich met de uitdagingen
van de komende periode
bruikbaar is.De rol die onze overheid
speelt bij de inrichting van
ons land is ondanks het
lange gebrek aan het ne -
men van effectieve verant -
woordelijkheid, dusdanig
groot dat we er niet om -
heen kunnen. Na een lange
afwezigheid wordt over de
volle linie van Rijk, provin -
cie en gemeenten gezien
dat er veel moet worden
aangepakt. Maar er is ook
een onmiskenbare bewe -
ging van onderop ontstaan,
de Nederlandse overheid
wil ook dat burgers partici-
peren. In het openingsarti-
kel geven Martijn van der
Steen en Arwin van Buuren
inzicht in de verhoudingen
tussen overheid en maat -
schappij en breken ze een
lans voor een ander model.
Kersverse programma-di -
recteur-generaal Omge -
vingswet, Erik Jan van
Kempen, geeft in een inter -
view aan dat de rijksover -
heid, nu het ruimtelijk be -
leid bij het ministerie van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijkrelaties ligt,
weer veel meer positie wil
nemen. De praktijk moet
het leren. Drie artikelen
over grondeigendom geven
aan dat wie de grond bezit,
bepaalt of en wat er wordt
gebouwd. Ontwikkelaars
willen woningen bouwen
en hebben daarvoor veel
grond in bezit, vaak aan de
stadsranden. Voor een aan
-
tal grote binnenstedelijke
locaties heeft echter de
gemeente de sleutelposities
in bezit. Wat wordt het
dan? Beleidsmatig inzetten
op binnenstedelijke ont -
wikkeling of de grondop -
brengst maximeren voor de
begroting? Hopelijk komt in al dat
verbouwingsgeweld het
landschap er niet al te be -
kaaid vanaf. Grondbezit is
in landelijke gebieden ver -
snipperd. Kunnen we door
bundeling van bezit het
beleid dan ook sterker ma -
ken? Niemand lijkt de inte -
grale verantwoordelijkheid
te hebben; een van de rijks -
adviseurs, Berno Stroot -
man, uit zijn zorgen. Verbouwingen gaan vaak
pas echt leven als we beel-
den kunnen zien. Hoe is het
nu, hoe wordt het straks?
Het plaatsje Holwerd wil
zijn identiteit her vinden
door eeuwen van inpolde -
ring ongedaan te maken en
weer een zeehaven te bou -
wen. Dat vraagt enorm veel
commitment en draagvlak.
Maar: het kan wel! De grote verbouwing van
Nederland vraagt om poli-
tiek ? bestuurlijk lef, toe -
komstvisie en integraal
werken. Er is bestuurlijke
innovatie nodig, waarin de
'ontkokering' en echt sa -
menwerken in de praktijk
worden gebracht.
Paul Gerretsen
Stedenbouw &
Ruimtelijke Ontwikkeling
Martijn Eskinasi
Wonen & Kwaliteit van
de Leefomgeving
Evamarije Smit
Conceptmanager R&W
HOOFDREDACTIONEEL
4
Aan dit thema Wederombouw van Nederland werkten mee:
Auteurs
Martin Aarts,
Lid NOVI-team, Stads-
ontwikkeling Rotterdam Like Bijlsma,
Onderzoeker urban area,
PBL Ellen van Bueren,
Hoogleraar Urban
Development Management,
TU Delft
Edwin Buitelaar,
Senior onderzoeker en pro-
grammaleider, PBL
Frank van Dam,
Senior wetenschappelijk
onderzoeker, PBL
Paul Gerretsen,
Agent, Vereniging
Deltametropool Eric Harms,
Freelance journalist,
Harms Communicatie Kees de Graaf,
Tekstschrijver, Studio Platz
Arwin van Buuren,
Hoogleraar Bestuurskunde,
Erasmus Universiteit
Rotterdam
5
RUIMTE + WONEN NETWERK
Leo Pols
Senior wetenschappelijk
onderzoeker, PBL
Maarten van Schie,
Researcher Spatial Analysis
and Modelling, PBL Alfred Kazemier,
Directeur ruimtelijk beleid,
Gemeente Groningen
Frans Soeterbroek,
Socioloog,
De Ruimtemaker
Martijn van der Steen,
Bijzonder hoogleraar,
Erasmus Universiteit
Rotterdam Evamarije Smit,
Journalist Ruimte en Wonen,
Aeneas Media
David van Zelm van Eldik,
Strategisch adviseur,
Ministerie van BZK
Eric Hol,
Executive director, Invisor
John Stohr,
Strategisch adviseur,
John Stohr Advies
6
De grote
verbouwing
van Nederland
Naar een nieuw normaal voor maatschappelijke sturing
Het is een terugkerend beeld uit het programma Help,
mijn man is klusser. Een enthousiaste doe-het-zelver is
begonnen aan een ambitieuze verbouwing van de gezins- woning en loopt volledig vast. De rest van het gezin roept externe hulp in. Eerst wordt de goedbedoelende klusser
geneutraliseerd. Daarna komt een team van professionals de boel afmaken. 'Doe-het-zelven' is leuk, maar sommige
dingen moet je misschien toch aan de professionals over- laten, zo lijkt de boodschap.
Tekst Martijn van der Steen en Arwin van Buuren
7
D
it themanummer gaat over
de verbouwing van Neder-
land: de aanpak van maat -
schappelijke opgaven die
om transities vragen, zoals
duurzame energie, binnenstedelijke groei,
klimaatadaptatie en mobiliteit. Al deze op -
gaven spelen in de fysieke ruimte en hebben
een component van ruimtelijk beleid in zich.
De verbouwing:
wie gaat er aan de slag?
De verbouwing van Nederland heeft dan
ook grote gevolgen voor het ruimtelijk be -
leid. De Omgevingswet is dan ook meer dan
een verplaatsing van de politieke afweging
naar een decentraal niveau. Het is een ver -
maatschappelijking van de afwegingen. De
Omgevingswet ziet ruimtelijk beleid als po -
dium waarop maatschappelijke partijen
deel kunnen zijn van de ontwikkeling van
de ruimte. Daarmee is ruimtelijke ontwik -
keling een maatschappelijk proces gewor -
den, met de overheid naast anderen. Daar komt bij dat in de Omgevingswet de
ruimte niet de focus van het beleid is, maar
de locus waar maatschappelijke opgaven
zich afspelen. De Omgevingswet is een op -
gavegerichte wet, die erop gericht is om tot
lokale oplossingen voor lokaal geïdentifi -
ceerde vraagstukken te komen. Daarom
snijdt de Omgevingswet ook dwars door be -
staande beleidsdomeinen heen. De opgave
staat centraal en via de Omgevingswet kun -
nen betrokken partijen samen zorgen voor
de oplossing van maatschappelijke opgaven
die in de ruimte spelen. De Omgevingswet betekent een funda -
mentele keuze voor was wel uitnodigings -
planologie wordt genoemd. De beweging
moet vanuit de samenleving zelf komen. Te -
gelijkertijd is de Omgevingswet óók een stu -
rende wet. De overheid is op tal van terrei- nen verantwoordelijk en heeft nog steeds
wettelijke bevoegdheden. Lukt het om de
combinatie te vinden tussen sturen en vol-
gen, tussen overheid en samenleving, tussen
integraal en specifiek, tussen concrete opga
-
ve en meer generieke belangen of doelen? Als we het voorgaande toepassen op het
beeld van de verbouwing van Nederland
dan dringt een belangrijke vraag zich op.
Verbouwen de professionals, of zijn ook de
doe-het-zelvers welkom? (zie ook: Van der
Lans & Hilhorst, 2010) Wie bepaalt wat er
gaat gebeuren en hoe de verbouwing gaat
verlopen? Hoe voorkomen we dat we eindi-
gen als de deelnemers aan 'Help mijn man is
klusser' ? Maar ook: hoe voorkomen we dat
alle hoog-professionele klussers veel werk
verzetten, maar het resultaat weinig ver -
schilt van wat er al was? Weinig transitie is
net zo goed een risico als een onafgemaakte
verbouwing. In dit essay reflecteren we op
deze vragen. We benoemen strategische op -
ties voor de aanpak van de metaforische
verbouwing van Nederland en de rol daarin
van de overheid.
Ruimtelijk beleid in perspectief
Om de metafoor van de verbouwing van
Nederland te laden is het behulpzaam om te
kijken vanuit vier perspectieven op over -
heidssturing (Bourgon, 2011; Van der Steen
et al., 2015, Van der Steen & Van Buuren
2017). Zie fuguur 1. Het realiseren van pu -
blieke waarde kan op verschillende manie -
ren gebeuren. We maken onderscheid op
twee variabelen. Ten eerste de verhouding
tussen nadruk op concrete resultaten (bo -
ven) en de nadruk op het borgen en beharti-
gen van bepaalde waarden (onder). Ten
tweede kan sturing ge-zien worden als van
binnen naar buiten (links), als de overheid
die de samenleving stuurt; maar het kan
ook gezien worden als een meer interactie -
WEDEROPBOUW
8
ringsprincipes het uitgangspunt, maar in
dit geval is het hét uitgangspunt.
De presterende overheid (linksboven)
In het perspectief van de presterende over-
heid gaat overheidssturing primair om het
zelf op een doelmatige manier bereiken van
resultaten. Dit perspectief komt voort uit
het New Public Management (NPM), dat
sinds de jaren '90 in publieke organisaties is
geïntroduceerd (Pollit & Bouckaert, 2011).
De overheid ontleent zijn legitimiteit dan
aan het vermogen om doelmatig te 'leve -
ren'. Overheidsprocessen worden hier opge -
vat als efficiënt in te richten productiepro -
cessen, die moeten leiden tot meetbare
prestaties. Een goede overheid haalt zijn
targets. Wetten en procedurele bepalingen
zijn instrumenten om het doel te bereiken.
De netwerkende overheid (rechtsboven)
Bij de netwerkende overheid staat het prin -
cipe centraal dat beleidsdoelen worden be -
reikt in samenwerking met anderen (Klijn
ve vorm, waarin de samenleving zelf ook
stuurt en sturing over de verbinding van
buiten met binnen gaat (rechts). Vanuit
deze twee assen ontstaan vier kwadranten
die elk een perspectief op overheidssturing
opleveren. We bespreken ze hier kort.
Public administration: de rechtmatige over
-
heid (linksonder)
Vanuit het perspectief van public admini-
stration (Weber, Wilson) is verankering in
het democratisch systeem en het recht de
basis voor alles wat overheidsorganisaties
doen (Frissen, 2010). Rechtmatigheid en
rechtsgelijkheid ? rechtstatelijkheid ?
vormt de basis van bestuur (Bovens et al,
2012). Het perspectief van de rechtmatige
overheid stelt die legitimiteit en rechtma -
tigheid dan ook centraal. De verhouding
met de samenleving is gericht op het borgen
van rechten en plichten, die als maatschap -
pelijke ordening fungeren. De wet maakt
sturing door de overheid mogelijk, maar be -
grenst dat handelen ook. Dat is in alle stu -
New Public
Management (NPM) Netwerk Sturing (NS)
Maatschappelijke Veerkracht(MV) Public
Administration (PA)
Resultaat -gericht
Waarde- gericht
Van binnen
naar buiten Van
buiten
naar binnen
Figuur 1: Vier sturingsperspectieven (Van der Steen et al, 2015)
WEDEROPBOUW
9
"Zijn doehet
zelvers ook
welkom?"
MARTIJN VAN DER STEEN EN ARWIN VAN BUUREN
WEDEROPBOUW
10
& Koppenjan, 2012). Om de eigen doelen te
realiseren moet de overheid op zoek naar
partners die kunnen bijdragen aan die doe-
len. Het bij elkaar brengen van die belangen
vormt de kern van het perspectief van de
netwerkende overheid. Vaak loopt dat via
de weg van convenanten, akkoorden, of pu-
bliek-private samenwerkingen (PPS-en).
De kern van een netwerkende overheid is
het vermogen tot het smeden van resultaat -
gerichte coalities en het vermogen om die
coalities ook tot de eindstreep van gereali-
seerde resultaten te brengen.
De participerende overheid (rechtsonder)
In het perspectief van de participerende
overheid staat maatschappelijke energie
centraal (PBL, 2011; Van der Steen et al,
2014). Publieke waarde wordt niet alleen
door de overheid 'gemaakt', maar komt net
zo goed van anderen. Op de manier die zij
willen, vanuit de doelen die zij zichzelf stel-
len (Rob, 2012; Van der Lans & De Boer,
2012). De overheid gaat niet naar buiten om
daar bondgenoten te werven voor de eigen
uitvoeringsagenda, maar komt in aanra -
king met maatschappelijke dynamiek die er
al is. Soms is dat een initiatief dat aansluit
bij de eigen agenda en dat past binnen ka -
ders die de overheid hanteert. Vaak zijn het
initiatieven die maar gedeeltelijk passen
binnen de doelen en kaders van de over -heid. Dat roept de vraag op hoe tot initiatie
-
ven te ver-houden: meebewegen of terug -
duwen, laten begaan of bijsturen? Ofwel:
binnen welke demarcaties krijgt uitnodi-
gingsplanologie vorm en inhoud?
Vanuit de opgave naar nadruk op een per -
spectief
De perspectieven suggereren een keuze voor
het ene of het andere perspectief. Zo eenvou -
dig is het echter niet. Het zijn accenten die
elk meer of minder nadruk kunnen krijgen.
Wat ons betreft moet dat een pragmatische
keuze zijn, waarbij de aard van de opgave en
de aard van het netwerk bepalend zijn. 'Nadruk' impliceert dat partijen óók vol-
doende invulling moeten geven aan de an -
dere perspectieven. Zonder rechtmatigheid
kan overheidshandelen niet. Hetzelfde geldt voor het doelmatig en doeltref -
fend besteden van overheids-
middelen. Ook als voor een op -
gave de nadruk op de energieke
samenleving komt te liggen, dan
is het belangrijk dat publieke
middelen ? bijvoorbeeld "aan -
jaagsubsidies" ? verantwoord
worden. Is het geld rechtmatig
en doelmatig besteed? Houdt
het voor de bestuursrechter? Dat
zijn vragen die ook bij nadruk op de 'rechter'
kwadranten een antwoord moeten krijgen. Hetzelfde geldt voor de boven- en onder -
kant van het schema. Nadruk op 'rechtsbo -
ven', door met een grote groep vertegen -
woordigende partijen een energieakkoord
te sluiten, betekent ook iets voor de partijen
die er geen deel van uitmaken maar wel met
duurzame energie bezig zijn. Akkoorden,
deals en allianties kennen veel onderteke -
naars, maar er zijn altijd anderen die er niet
inzitten. Bij de keuze voor een akkoord vol-
gens de principes van 'rechtsboven' hoort
"Samenhang ontstaat
door energie van onder
op te laten stromen."
11
dus ook een gedachte over hoe om te gaan
met 'rechtsonder', met de energie die in de
energieke samenleving rond deze maat-
schappelijke opgave óók al stroomt. En nadruk op de energieke samenleving
roept de vraag op wat te doen met de meer
vertegenwoordigende partijen en afspra -
ken die elders met de sector al gemaakt zijn.
Dat is belangrijk, omdat onderzoek naar de
praktijk van transities (Loorbach, 2015)
laat zien dat hier vaak tegenstijdigheden
aan de orde zijn. De bottom-up beweging in
niches kan strijdig zijn met wat er in ak -
koorden binnen sectoren is afgesproken:
daar moet de overheid zich toe verhouden.
Wat te doen met de gevestigde belangen en
maar geïnstitutionaliseerde partijen en net -
werken? Routes voor de verbouwing
van Nederland
Als we deze perspectieven toepassen op 'de
verbouwing van Nederland' dan ontstaan
drie mogelijke routes (zie figuur 2). De eerste route is die van participatieve
beleidsontwikkeling . In deze route neemt de
overheid de lead. De overheid zet een parti-
cipatief proces op waarin door de politiek
bekrachtigde opgaves van beleidsopties
worden voorzien. Vervolgens zijn er ge -
sprek-ken met stakeholders over hun idee -
e n. Zo brengt de overheid netwerkpartners
bij el-kaar, die eigen elementen kunnen
aanbrengen, maar alleen rond de door de
overheid geformuleerde kern. De overheid
houdt zicht op de voortgang. Als partijen
niet 'leveren' dan zijn ze daarop aanspreek -
Maatschappelijke zelfsturing
Maatschappelijke beleidsontwikkeling
Participatieve beleidsontwikkeling
Figuur 2: Routes voor
ruimtelijk beleid
WEDEROPBOUW
12
baar. Let wel, dit is geen 'go alone' strategie
van de overheid.. Er is samenwerking, maar
rondom door de overheid geïdentificeerde
opgaven en in een door de overheid ge-
vormde constellatie, vaak via koepels en
vertegenwoordigende partijen. Zij kunnen
massa maken, weten zich goed tot de over -
heid te verhouden en zijn op hun 'handteke -
ning' aanspreekbaar. De verbouwing vindt
plaats door professionele aannemers, die
doen wat ze gewend zijn om te doen. De
verbouwing vindt niet dóór de bewoners
plaats, maar vóór de bewoners. De tweede route is die van maatschappelij-
ke zelfsturing . Hier bepalen maatschappelij -
ke partijen zelf de issues waarop zij energie
hebben. Ze brengen hun energie in op de ma -
nier die hen zelf nuttig lijkt. Ze smeden zelf
allianties die voor hen lijken te werken. De
overheid kan hierop inspelen door de Omge -
vingswet te benutten als platform waarop
partijen hun energie kunnen inzetten. De
verbouwing is dan een doe-het-zelf-operatie,
waarin bewoners ook de verbouwers zijn. Ze
bouwen wat ze willen en richten de ruimte in
zoals zij het zelf voor zich zien. Niet vanuit
Bincklab in de Binckhorst
13
één masterplan, maar door allerlei deelplan-
netjes en projecten waar ze zelf aan werken.
Er is géén totaalbeeld van deelplannen, pro -
jecten en taken. Samenhang ontstaat door
de energie van onderop te laten stromen. Zo
ontstaat de verbouwing van het geheel van -
uit de energie in en voor de delen. Het is zelf -
sturing, maar de overheid treedt daarin wel
sturend op: door mogelijk te maken, te ver -
binden, energie te geleiden en waar nodig
leemtes in het ecosysteem in te vullen. De derde route is die van maatschappelijke
beleidsontwikkeling . Hier probeert de over -heid rond concrete programmalijnen ruimte
te maken voor maatschappelijke organisatie.
Dat lijkt op de voorgaande routes, maar met
cruciale verschillen. Het is meer gestuurd
dan de route van zelfsturing en veel meer
maatschappelijk dan de route van participa
-
tieve beleidsontwikkeling. De overheid no -
digt uit, maar laat ook ruimte voor wat niet
gevraagd is. De overheid treedt op in part -
nerschap vanuit een nevengeschikte positie.
Het coördinerend mechanisme is dat partij -
en samen opgaven benoemen die voor hen
belangrijk zijn en waar ze hun inspanningen
omheen willen organiseren. De overheid kan
dat proces op gang brengen. Bijvoorbeeld
door lange termijn ambities te benoemen en
anderen uit te nodigen om bij te dragen. Als
energiereuzen inzet bieden die aan de lange
termijn transitie bijdraagt dan kunnen ze
meedoen. Net zoals de 'unusual suspects'
kunnen inbrengen wat volgens hen bij -
draagt. Overheidsinzet omvat dan het for -
muleren van ambitieuze ambities voor de
transitie, het begeleiden van het proces en
het verbinden van de dynamiek met de waar -
den van 'links' in het kwadrantenmodel.
De pilot voorbij: systeem
brengen in netwerkend werken
In de discussies over de aanpak van de ver -
"De schijnbare
consensus over
'opgavegericht
werken in
netwerken' werkt
versluierend."
WEDEROPBOUW
14
schillende transities zien we een verschui-
ving in het discours 'van links naar rechts'.
Alle overheden proberen om uitnodigende
en samenwerkende arrangementen te bou-
wen. In de geest van de Omgevingswet is het
de bedoeling dat overheden geven aan
maatschappelijk initiatief, om met de sa -
menleving te komen tot plannen die opga -
ven verder brengen. Uitnodigingsplanologie
wordt breed uitgedragen door overheden. Toch werkt de schijnbare consensus over
het 'opgavegericht werken in netwerken'
versluierend. Veel minder duidelijk is welke
van de drie routes overheden daarvoor
zien. Vaak betekent uitnodigingsplanologie
in de praktijk het werken volgens de route
van participatieve beleidsontwikkeling:
HANS FARJON
rondom door de overheid bepaalde opgaven
krijgen geselecteerde partijen een uitnodi-
ging om intensief mee te praten. Met als in -
herent gevolg dat veel partijen niet aan tafel
zitten, geen ruimte krijgen en de range van
de mogelijke oplossingen zich beperkt tot
wat de partijen aan tafel wenselijk vinden.
Als vooral gevestigde partijen en belangen
aan tafel zitten, en zij vooral sectoraal ge -
groepeerd zijn, dan valt van een dergelijke
aanpak weinig werkelijke transitie en geen
opgavegerichte oplossing te verwachten.
Werken in netwerken is dan een vernieu -
wende vorm van op dezelfde manier wer -
ken. Dan wordt er flink verbouwd, maar
eindigen we met hetzelfde huis als waar -
mee we begonnen.
15
Ondertussen zien we in de samenleving
ook een andere beweging. Mensen maken
eigen plannen, vormen allianties en mel-
den zich in de verbouwing. In de samenle-
ving zien we veel uitdrukking van maat -
schappelijke zelfsturing: partijen die het
zelf gaan doen. Ook hier zien we overhe -
den op acteren: ze creëren experimenten,
niches en in-novatieprogramma's. Er zijn
ontwerpateliers, innovatielabs en pilot-re -
gio's waarin de maatschappelijke energie
stroomt. Hier is het risico dat de
verandering in de randen de kern
nooit bereikt. Pilots zijn leuk,
maar hun impact op 'het regime'
is vaak nihil. Dat heet ook wel de
pilot-paradox: 'pilots never fail,
they never scale'. Zo vindt er veel
'doe-het-zelven' plaats, maar dat
beperkt zich tot de zolders en
hobbykamers. De grote verbou -
wing vindt dan maar minimaal
plaats, zoals ook Van Bueren in
dit themanummer opmerkt. Wij zien veel meerwaarde in de route
van maatschappelijke beleidsontwikkeling.
Daarin opent de overheid het speelveld
rond ambitieus geformuleerde maatschap -
pelijke opgaven, om vervolgens iedereen (!)
die wil bijdragen maximale ruimte te bie -
den. Vervolgens kan de overheid de maat -
schappelijke energie kanaliseren en onder -
steunen (vgl. Schulz e.a., 2017). Soms is dat
het ondersteunen wat er vanzelf van onder -
op komt, dan is het weer het bekrachtigen
of afdwingen van beweging in sturende
wetgeving: bijvoorbeeld door normen te
stellen die de maatschappelijke energie in
de richting van circulair produceren of
duurzame energie dwingen. Dat vereist
steeds het schakelen tussen 'rechts en links'
en tussen 'boven en onder'. Dat mag zich
niet beperken tot innovatie 'in de pilot', maar gaat over het opschalen wat er in de
experimenten gebeurt. Het gaat uiteinde
-
lijk om het gewoon maken. 'Help mijn man is klusser' legt een onge -
makkelijke realiteit bloot. De klussers ma -
ken er een potje van, maar ze doen ook iets
dat voor een écht grote verbouwing heel
hard nodig is: ze pakken écht het hele huis
aan. We zien de gevallen waar dat misgaat,
maar veel andere klussers krijgen zo juist
prachtige dingen voor elkaar. Hun eigen -
wijze energie en volharding is voor maat -
schappelijke transities hard nodig. Aan
beunhazen en brave aannemers geen ge -
brek, maar daarmee komt de grote verbou -
wing niet werkelijk van de grond. Daarin
ligt een belangrijke rol voor de overheid:
om het vermogen om balans te vinden tus -
sen de waarden uit de rechter en linker
kwadranten en de boven- en onderkant
van het schema. Volgens ons is de route
van maatschappelijke beleidsontwikkeling
daarbij de meest kansrijke. Niet als uitzon -
dering, maar als het nieuwe normaal.
"Met beunhazen
en brave aannemers
komt de verbouwing
niet van de grond."
LEES MEER
Lees dit artikel ook online.
WEDEROPBOUW
16
ERIK JAN
VAN KEMPEN
Directeur generaal
Omgevingswet BZK
17
Rijk geeft
weer richting
Volgens eigen zeggen is de kersverse directeur generaal
Omgevingswet, Erik Jan van Kempen van nature een
ongeduldig mens. Hij popelt om aan slag te gaan met de NOVI
waarvan hij de hoofdlijnen voor de zomer in de Kamer en het
kabinet besproken wil hebben. Met ruimte en wonen onder
één dak bij BZK komt de ruimtelijke ordening weer op een
hogere politieke agenda te staan. Van Kempen: "Daar waar het
hoort in mijn beleving."
Tekst Paul Gerretsen en Evamarije Smit Beeld Bureau Algemene Bestuursdienst
PG: "De noodzakelijke transities hebben echt een enorme ruimtelijke
impact waardoor je wel kunt stellen dat Nederland een grote verbou -
wing te wachten staat. Deelt u die zienswijze?"
EvK: "Ik zie vooral dat er van ons wordt gevraagd positie te nemen en weer opvat -
tingen te hebben over die grote opgaven. Mede overheden vragen het rijk richting
te geven omdat er heel veel moet gebeuren. Ik denk dat we nu begrijpen dat de
decentralisatie van de afgelopen 20 jaar laat zien dat er plekken zijn waar het rijk
inderdaad de regie moet nemen. Je ziet dat zonder richting van het rijk op sommi-
ge plekken er kansen onbenut blijven of er impasses blijven vast zitten die doorbro -
ken kunnen worden."
ES: "Kunt u aangeven waarover opvattingen gewenst zijn?"
EvK: "Het hele Randstad gebied, Utrecht en de MR A, met name voor wonen en
bereikbaarheid. Het zou mooi zijn als we met zijn allen vanuit een ruimtelijke op -
vatting (en soms ook met een opvatting op een klein specifiek gebied) verder aan
gebiedsontwikkeling doen, liever dan dat we het volledig aan het vrij spel der
krachten overlaten. Het bereikbaarheidsvraagstuk in deze gebieden en het infra -
fonds lijken vaak een soort dwingende motor te zijn maar zelf zou ik liever de ruim -
telijke ontwikkeling van heel Nederland als een gelijkwaardig en misschien wel
INTERVIEW
18
boven geschikt onderwerp zien. Bereikbaarheid gaat over een ruimtelijke opvat-
ting over de inrichting van heel Nederland; waar wij wonen, leven en werken en
hoe wij zorgen dat er ontsloten wordt. Dus eigenlijk komt eerst vraag: hoe ziet ons
land eruit? Ik denk dat we nu de ruimte hebben en de noodzaak om daar wat losser
over na te denken; een gebiedsvisie moet je niet laten bepalen door het feit of er
bijvoorbeeld 50 miljoen is gereserveerd in het infrafonds voor een bepaalde weg.
Ik hoop met de NOVI dat voor elkaar te krijgen met elkaar, zeker omdat de ruimte -
lijke ordening nu binnen BZK ligt."
PG: "Ik begrijp dat het strategisch handig is dat de NOVI naar BZK is
verhuisd maar is het niet een achteruitgang omdat er door de ontkop -
peling met infrastructuur een grote afstand wordt gecreëerd?"
EvK: "Ik denk dat je aan transparantie in afwegingen kunt winnen doordat er nu
een minister en een departement is die over ruimtelijke ordening gaat. In het par -
lementair debat wordt dat zichtbaar en is het niet meer voorgehouden aan één de -
partement, zoals voorheen binnen I&M, waar er gewichten zijn binnen de verschil-
lende beleidsterreinen. Dus de afweging zal nog steeds gemaakt moeten worden
maar nu op een hoger politiek niveau, daar waar het ook thuis hoort."
PG: "Wat betekent dat voor de rol van de minister van BZK, Kajsa Ollon -
gren, in het MIRT?"
EvK: "In het gebruikelijke voorjaarsoverleg van het MIRT zal de minister ook een
grote rol spelen bij het maken van gebiedsplannen. We gebruiken dit overleg om los
te komen van alleen die individuele financiële beslissingen over bepaalde wegen of
knelpunten. Eigenlijk zeggen we tegen alle stakeholders: weet dat we hierna nog
een gesprek hebben over wat we nu in de huidige kabinetsperiode of met het huidi-
ge beschikbare geld kunnen doen maar eerst willen we samen een visie ontwikke -
len op het gebied. Juist nu BZK los staat van het Infrafonds kun je naar mijn idee
ruimte creëren voor jezelf; binnen het kabinet maar ook met de mede overheden."
PG: "De afgelopen 10 à 15 jaar hebben we het gevoel gehad dat Neder -
land wel af was. Nu ervaren we het tegenovergestelde, kijkend naar de
enorme opgaven en transities die op ons af komen. Wat is hierin de be -
tekenis van de NOVI?"
EvK: "Je kunt de NOVI zien als een visie op alles voor de eeuwigheid, maar in mijn
beleving heeft dat niet zoveel zin. Mijn voorkeur gaat uit naar een NOVI waarin we
enkele actuele ruimtelijke dilemma's op tafel leggen om daarin de keuzes te kun -
nen maken. Ik hoop dat we dit jaar enkele sleutelgebieden en sleutelprojecten kun -
nen aanwijzen waar het rijk een opvatting over heeft. Uiteraard projecten met
ruim voldoende draagkracht en een hoge mate concrete toepasbaarheid. Volgend
jaar kunnen we weer andere accenten leggen. Het gaat erom dat de NOVI bruik -
baar is voor de ruimtelijk ontwikkeling van Nederland en dat hoeft geen blauw -
druk te zijn voor de eeuwigheid."
19
PG: "U zegt dus dat de NOVI voor de komende 20 jaar geen richting en
doel geeft maar meer een praktisch instrument wordt. Krijgt het een
programma-achtige lijn?"
EvK: "Zeker. Je moet natuurlijk zorgen dat het kader op abstractieniveau staat en
dat er wel een zeef in zit waarop je afwegingen kunt maken. De NOVI moet ook wel
stabiel zijn en niet in het luchtledige blijven hangen omdat alle omgevingsagenda's
er wel op moeten kunnen aansluiten. Het lijkt mij handig om binnen die stabiliteit
bepaalde dilemma's binnen het kabinet op te lossen. Sommige dilemma's kun je in
de ene kabinetsperiode niet oplossen maar in een volgende periode wel. Daar moe-
ten we niet al te krampachtig over doen."
PG: "Een grote kwestie is hoe je omgaat met het cultuurlandschap en
de functionaliteiten daarvan. Tegelijkertijd gaat ook over de afnemen -
de biodiversiteit, bodemdaling, landbouwtransitie, CO2 reductie en
klimaatadaptatie. Dat is de grote integrale vraag. Gaat de NOVI daar
antwoord opgeven?"
EvK: "De NOVI gaat hopelijk een aantal
dilemma's neerleggen waar het kabinet
keuzes over moeten maken. Dat zal soms
nog best ingewikkeld zijn; in het regeer -
akkoord staat dat de openbare ruimte in
beginsel de fysieke leefomgeving van Ne -
derland is en daarmee van grote waarde.
Daarbij denk ik dat we niet te verkrampt
moeten doen over natuur met hoofdlet -
ters. We hebben unieke natuur die we
moeten beschermen. Evenals cultuurlandschap zoals het Groene hart wat je wilt
bewaren maar soms moet je ook andere ruimtelijke keuzes mogen maken. Ik hoop
dat we niet te veel heilig hebben verklaard."
PG: "Nu dan een echte kwestie, de energietransitie. Er zijn allerlei ini -
tiatieven ontplooid maar als je alles bij elkaar optelt, komen we er
niet. Daarnaast kun je je af vragen wat we overhouden van ons land.
Hoe kijkt u daar naar?"
EvK: "Soms moet je op nationaal niveau zeggen dat we die energietransitie elders
gaan doen, geconcentreerd in plaats van dat iedere lokaliteit het moet gaan beden -
ken omdat er een specifieke opgave ligt. We hebben natuurlijk met de ETS potenti-
eel goede ervaringen gehad met het verhandelen van emissierechten. In potentie
is dat een uitstekend systeem maar de uitvoering heeft niet goed gewerkt. Je ziet
nu bij de sluiting van kolencentrales versus elektriciteit produceren in bruinkool
gestookte centrales in Duitsland, dat moeder Aarde er niet best van af komt."
"De NOVI hoeft geen blauw
druk te zijn."
INTERVIEW
20
"Ik hoop dat
we niet te veel heilig hebben verklaard."
ERIK JAN VAN KEMPEN
21
ES: "Hoe kijkt u aan tegen vernieuwingen in governance; we hebben
nieuwe spelregels nodig die uitnodigen tot ander gedrag."
EvK: "Daar zitten twee kanten aan. ETS is gewoon prijsprikkels; dat is de econome
manier om de samenleving tot gewenst gedrag aan te zetten maar dat is altijd on-
derdeel van de oplossing. Uiteindelijk geloof ik in de meer bestuurlijke kant, de
normerende kant; je kunt samen besluiten wat je met elkaar wilt. De gebouwde
omgeving is voor een deel nationaal en daar kunnen we veel dwingender zijn met
normeringen. Als je kijkt naar de energieprestatie normen, doen we dat ook."
ES: "Je ziet in veel gemeenten een hernieuwde zoektocht om de samen -
werking met corporaties aan te gaan. Ziet u dat ook?"
EvK: "Klopt en dat is gezond. Ik vind ook dat gemeenten veel meer private partijen
moet opzoeken en niet alleen corporaties. Gemeenten moeten hun horizon verbre -
den. Misschien draagt het ook echt bij aan de kwaliteit die je kunt krijgen maar het
vraagt veel meer coördinatie. De samenwerkingstafels over middenhuur van Rob
van Gijzel bracht al die partijen bijeen en je merkt dat dat werkt. Maar het is com -
plexer; het vergt meer afstemming en coördinatie."
ES: "Moet er een financieel fonds komen om die middenhuur maar ook
het binnenstedelijk bouwen een slinger te geven?"
EvK: "Dat is een aanbeveling van Van Gijzel. Als marktpartij zeg je denk ik altijd ja
tegen overheidsgelden in de vorm van een fonds of subsidie. Soms kan het helpen,
bijvoorbeeld om het tempo op te schroeven. Misschien zijn er daarom wel dingen
denkbaar maar de politiek zal daarvoor middelen beschikbaar moeten stellen. Dat
laat ik aan hen over."
ES: "Een van de kritische geluiden is dat gemeenten hun grondposities
niet als ´cashcow´ zouden moeten inzetten, herkent u dat?"
EvK: "Schaarste kan aantrekkelijk zijn voor gemeenten. Ik vind het zelf onzuiver
als grondgebruik je cashcow is. Dat raakt een bredere discussie maar ik hoop dat
we proberen om grond te alloceren en dat we kijken naar het rendement voor de
ingezetenen van je stad. Je moet daar dieper en langjariger over nadenken en je
niet blindstaren op het moment dat je de grond kunt verzilveren. Maar wat ik voor -
al wil is een stabielere ruimtelijke ontwikkeling in plaats van de op en neer gang
waar we nu steeds in lijken te zitten, op die woningmarkt. Ik ambieer vastere bo -
dem onder de voeten: een stabielere ontwikkeling van beschikbare plancapaciteit
zodat er op hele specifieke A locaties minder en eindeloos gespeculeerd wordt.
Er moet ruimte komen waarin dingen zich evenwichtiger kunnen ontwikkelen.
En daar moet de NOVI bij gaan helpen."
LEES MEER
Lees dit artikel ook online.
INTERVIEW
22
De grote
Bouw
spagaat
Publieke binnenstedelijke doelen en
private buitenstedelijke belangen
De transitie op de woningmarkt
is een van de grootste verbou-
wingen waar Nederland voor
staat. Een miljoen woningen
wordt gezegd en snel. Kiezen we
voor aanbouwen aan de randen
van de stad in het groen zoals
minister Ollongren laatst sugge-
reerde? Bouwers en ontwikke-
laars staan te trappelen want
hun grondposities liggen vaak
buiten de stad. Grote steden
hebben een voorkeur voor bin-
nenstedelijke transformatie.
Houd deze bouwspagaat
Nederland in haar greep?
Tekst Maarten van Schie, Marnix Breedijk en
Edwin Buitelaar
WEDEROMBOUW
23
Purmer, bezien vanuit zuiden naar NO.
FOTO: HOLLANDSE HOOGTE / SIEBE
SWART LUCHTFOTOGRAFIE
24
E
r moeten de komende jaren
honderdduizenden woningen
worden gebouwd om in de wo-
ningbehoefte te voorzien.
Hierbij spelen bouwers en ont -
wikkelaars een belangrijke rol, niet alleen
vanwege de bouw maar in toenemende mate
ook vanwege de daaraan voorafgaande
grondontwikkeling. Grondbezit is voor hen
cruciaal. Dit artikel laat zien dat bouwers en
ontwikkelaars weliswaar veel grond in han -
den hebben, met name in regio's waar de
vraag groot is, maar dat deze grond vaak
buiten bestaand stedelijk gebied ligt. Dit ter -
wijl overheden nu juist sterk inzetten op bin -
nenstedelijke transformatie. Er is daarmee
een mismatch tussen private grondposities
en publiek verstedelijkingsbeleid. Het aanbod op de woningmarkt blijft ach -
ter bij de vraag, in ieder geval in een groot
aantal stedelijke regio's. Sterk stijgende
prijzen, met name in Amsterdam en
Utrecht, zijn daar een reflectie van. Dit leidt
ertoe dat met name jonge gezinnen hun
woonwens niet meer in de stad kunnen rea -
liseren en daarom hun heil daarbuiten zoe -
ken. Iedereen lijkt het erover eens: er moe -
ten veel woningen worden bijgebouwd, met
name in stedelijke gebieden in en nabij de
Randstad. De vraag die velen zich stellen is, hoe en
waar? Er zijn verschillende studies die heb -
ben gekeken naar de haalbaarheid van bou -
wen in de stad, in fysieke, juridische en fi -
nanciële zin. Ontwikkelende partijen geven
aan dat binnenstedelijk bouwen maar be -
perkt mogelijk is en in ieder geval niet zon -
der forse bijdragen (met name subsidies)
van buiten de grondexploitatie. Maar de vraag is ook, wie gaat dat binnen -
stedelijk bouwen doen? Van belang daarbij
is vooral wie de grond heeft. Want met het
zogenoemde 'zelfrealisatierecht' geldt in principe: wie de grond heeft, die bouwt. Ge
-
meenten zijn in Nederland, naast hun cen -
trale rol in de ruimtelijke ordening, sinds
jaar en dag een dominante grondeigenaar
en ontwikkelaar van woningbouwlocaties. Maar de rol van gemeenten lijkt kleiner te
worden. Door toedoen van grondexploita -
tieverliezen in de afgelopen jaren zijn ge -
meenten terughoudender geworden in het
verwerven van nieuwe gronden en lijken ze
vooral bezig met het uitgeven van voor de
crisis opgebouwde voorraden. Dus het (re -
latieve) belang van bouwers en ontwikke -
laars als grondontwikkelaar, en realisator
van de bestemming, lijkt belangrijker te
worden. Echter, er zijn voor bouwers en ontwikke -
laars, door een grotere grondwaardesprong
en schaalvoordelen, hogere winsten te be -
halen bij het ontwikkelen van onbebouwde
grond aan de randen van de stad (green -
fields). Dit kan ertoe leiden dat bouwers en
ontwikkelaars vooral op uitleglocaties
grondposities innemen. De vraag die we
daarom hier centraal stellen is hoe het
grondbezit van bouwers en ontwikkelaars
zich verhoudt tot de regionale woningbe -
hoeften en tot de wens van vele overheden
om in het kader van duurzame verstedelij -
king zo veel mogelijk binnenstedelijk te
bouwen. Er is voor dit artikel gebruik gemaakt van
de Basis Registratie Kadaster (31 december
2016). In de webversie van dit artikel wordt
de aanpak toegelicht (LINK). Op basis van
de analyse laten we de verhouding zien tus -
sen grondposities van bouwers en ontwik -
kelaars enerzijds en de woningbehoeftecij -
fers en de begrenzing van het bestaande
stedelijke gebied anderzijds. Op basis daar -
van proberen we verklaringen voor en im -
plicaties van het gevonden empirische
beeld te formuleren.
WEDEROMBOUW
25
"Private
grondposities en publiek
verstedelij
kingsbeleid botsen."
MAARTEN VAN SCHIE, MARNIX BREEDIJK
EN EDWIN BUITELAAR
26
Matching grondposities en
regionale woningbehoeften
We vinden in totaal ongeveer 14.100 hecta
-
re aan grondposities van bouwers en ont -
wikkelaars. Wanneer we zouden uitgaan
van een gemiddelde woningdichtheid van
25 woningen per hectare (gemiddelde
dichtheid van Vinexwijken ? zie Boeijenga
& Mensink, 2009), dan komt dat neer op
een orde van grootte van ruim 350.000 wo -
ningen. Op COROP-niveau correspondeert het
grondbezit sterk met de te verwachten vraag
naar woningen. Figuur 1 laat deze samen -
hang zien tussen de woningbehoefte con -
form de WLO (hoog scenario) en het grond -
bezit van bouwers en ontwikkelaars (de
correlatie is met een coëfficiënt van 0,9 zeer
hoog te noemen). In de Randstad bevindt
zich 43% van alle grondposities van bou -
wers en ontwikkelaars. Het meeste bezit be -
vindt zich achtereenvolgens in de regio's
Utrecht, Groot-Amsterdam, Groot-Rijn -
mond, Flevoland, Noordoost / Zuidoost
Noord-Brabant en Arnhem/Nijmegen. Het
bezit in de regio Den Haag valt op omdat het
ver achter blijft, en is, met circa 200 hectare,
minder dan één-vijfde van het bezit in de re -gio Groot-Rijnmond. Dit is uiteraard te ver
-
klaren doordat deze regio ligt ingeklemd
tussen de zee en andere kernen; hetzelfde is
in mindere mate ook terug te zien in de regio
Haarlem. Als we verder kijken naar de verdeling
van het bezit ten opzichte van de verdeling
van de geanticipeerde toename van de wo -
ningbehoefte, dan blijven (naast Den Haag
en omgeving) Noord-Friesland, Delft en
Westland, Zaanstreek en Haarlem in rela -
tieve zin achter in de grondposities. Grond -
posities zijn sterk oververtegenwoordigd in
Zuid-Limburg, waar zelfs met een ruwe
schatting en onder Vinex-dichtheden vijf -
maal de verwachte totale woningbehoefte gerealiseerd kan worden. Ook in
Oost-Groningen, Zuidoost Dren -
the, Midden-Limburg en Zeeland
kan alleen al op huidige grondpo -
sities van (alleen) bouwers en
ontwikkelaars meer gerealiseerd
worden dan er vraag is.
Matching grondposities
en stedelijke gebieden
Van alle grondposities van bou -
wers en ontwikkelaars in Neder -
land ligt 22 procent binnen de
contouren van bestaand stedelijk
gebied (BSG). In de regio's waar
zij in absolute zin het meeste bezit hebben
zijn ook de aandelen grondbezit buiten BSG
het grootst. Met name in de grootstedelijke
gebieden Groot-Rijnmond, Groot-Amster -
dam en Utrecht hebben bouwers en ontwik -
kelaars veel grond buiten de stad (80-90
procent van hun bezit). Met uitzondering van de regio Zuid-Lim -
burg, komt het aandeel binnenstedelijke
grondposities pas in de regio's met minder
dan 200 hectare boven de 50 procent. Dit
betreft onder anderen de regio Den Haag,
"In de Randstad
bevindt zich 43%
van alle grondposities
van bouwers en
ontwikkelaars."
27
0
200 400 600
800
1.000 1.200 1.400 1.600
-50.000 0 50.000 100.000 150.000 200.000
Grondposities bouwers en ontwikkelaars (hectare)
Toename woningvraag o.b.v . WLO, hoog scenario (2050)
Grondposities bouwers en ontwikkelaars i.r .t. woningbehoefte 2050
Overige COROPs G4 Regressielijn
Bron: CPB&PBL, CBS, Basis Registratie Kadaster (31 december 2016), bewerking PBL
WEDEROMBOUW
Noord-Friesland, de Zaanstreek en IJmond,
en Haarlem. In dit laatste geval ligt zelfs
meer dan 90 procent van alle grondposities
binnen BSG (zie figuur 2).
Inzoomen op
hogedrukgebieden
In de vier grote steden hebben bouwers en
ontwikkelaars relatief weinig grond ver-
worven. In de regio's Amsterdam, Rotter -
dam en Utrecht is, ten opzichte van andere
regio's, sprake van een oververtegenwoor -
diging van (grootschalige) buitenstedelijke
posities. Om hier meer grip op te krijgen
zoomen we in op een aantal specifieke ge -
bieden. We kijken hieronder naar Amster -
dam en Utrecht als voorbeelden van gebie -
den met een grote vraag naar woningen en
relatief weinig binnenstedelijke grondposi -
ties van bouwers en ontwikkelaars. Het merendeel van de posities die hier
door ontwikkelaars en bouwers worden in -
genomen liggen precies tegen de stadsrand
aan en zijn relatief omvangrijk. In Utrecht
Rijnenburg bijvoorbeeld betreft het grond-
bezit van bouwers en ontwikkelaars 422
hectare op een totaaloppervlak van circa 1.060 hectare; bij Purmerend gaat het om in
totaal 173 hectare op circa 775 hectare. Het
zijn beide gebieden waar vooralsnog plano
-
logische beperkingen op rusten: in het ge -
val van Rijnenburg heeft de gemeenteraad
voor het gebied een bouwstop afgekondigd
tot in ieder geval 2030, in de Purmer be -
staan alleen 'zachte' plannen voor een zui-
delijk stuk gemeentegrond direct tegen de
stadsrand. Daartegenover liggen gebieden waar
grootschalige bouwplannen zijn aangekon -
digd maar waar weinig grondposities van
bouwers en ontwikkelaars terug te vinden
zijn. In Amsterdam wordt aan de IJ-oevers
binnen de stadscontouren veel nieuwbouw
gepland, onder andere in het Westelijk Ha -
vengebied; recent is het plan Havenstad
aangekondigd, een plan waarin een deel
van het havengebied plaats zou moeten ma -
ken voor een nieuwe stadswijk van maxi-
maal 70.000 woningen. Van de 670 hectare
die het gebied telt (640 hectare als we de
Houthavens niet meetellen) is slechts 9,2
hectare in het bezit van ontwikkelaars of
bouwers. Dit is gelet op het erfpacht systeem
van Amsterdam ook niet verwonderlijk.
Figuur 1: Samenhang tussen de woningbehoefte en het grondbezit van bouwers en ontwi\
kkelaars
28
Merwedekanaalzone,
langs Europalaan, bezien
vanuit het zuiden. Alles
rechts van de laan is de
Merwedezone.
COPYRIGHT: HOLLANDSE HOOGTE/
MARCO VAN MIDDELKOOP
LUCHTFOTOGRAFIE
29
WEDEROMBOUW
De gemeente Utrecht wil rond het Merwe-
dekanaal 10.000 woningen realiseren, hier
aangegeven op de kaart. Van de 80 hectare
grond hier aangegeven is 3,2 hectare in het
bezit van ontwikkelaars; een deel van de
hier aangeduide overige bezittingen is ove -
rigens in het bezit van beleggers. Wat ver -
der opvalt in zowel Utrecht als Amsterdam
is de omvangrijke grondposities van ge -
meenten in binnenstedelijke (haven)gebie -
den als Havenstad en de Merwedekanaal-
zone. Hierop komen we in de volgende
paragraaf nog terug.
Waardoor komt de mismatch?
We concluderen dat de grondposities van
bouwers en ontwikkelaars op regionaal ni-
veau proportioneel zijn ten opzichte van de
woningbehoefte: in regio's met veel behoef -
te aan woningen, hebben ze ook veel grond
in handen en daar waar minder behoefte is,
hebben ze minder grond. Echter, er lijkt
binnen die regio's een mismatch tussen
daar waar overheden willen bouwen ? bin -
nenstedelijk ? en daar waar bouwers en
ontwikkelaars veel grond hebben verwor -
ven, namelijk buiten het stedelijk gebied.
Dit geldt met name voor de vier grote stads -
gewesten in de Randstad. Hoe kan het dat
gemeenten binnenstedelijk bestemmen en
bouwers en ontwikkelaars primair buiten
stedelijke gebieden grond verwerven? Laten we beginnen met de rol van ge -
meenten. Algemeen bestaat het idee dat er
een triomf van de stad gaande is: hoe cen -
traler en hoe stedelijker, hoe groter de beta -
lingsbereidheid van huizenbezitters. Met
andere woorden, er bestaat een sterke voor -
keur voor grootstedelijk wonen. Nationaal
overheidsbeleid, waaronder de Ladder voor
duurzame verstedelijking, sluit daarbij aan
door binnenstedelijk bouwen te verkiezen
boven buitenstedelijk bouwen. Daar komt bij dat sommige binnenstedelijke
locaties, zoals (zee)haventerreinen (de Bink
-
horst, Merwedekanaalzone, Houthavens
etc.), voor een deel in handen zijn van ge -
meenten en dus (nog) niet verworven kun -
nen worden door private partijen. Publieke
grondontwikkeling, geheel of gedeeltelijk,
ligt dan doorgaans voor de hand. Uiteindelijk
komen ook daar private bouwers en ontwik -
kelaars in beeld, in ieder geval bij het afne -
men van bouwrijpe grond. Gemeenten bou -
wen immers zelf geen woningen (meer). Dit
betekent voor ontwikkelende partijen even -
wel een plek aan het einde van de bouwko -
lom, een positie waarmee een minder groot
deel van de totale grondwaardesprong toege -
e igend kan worden. Aan de andere kant, een
dergelijke positie en rol brengen ook minder
(grondontwikkelings) risico's met zich mee
voor bouwers en ontwikkelaars.
Figuur 2: COROP-regio's met aandeel
binnenstedelijk grondbezit van het totale
grondbezit van bouwers en ontwikkelaars
30
Dan bouwers en ontwikkelaars: waarom
verwerven zij onbebouwde grond aan de
rand van de stad waarop (vooralsnog) niet
gebouwd mag worden? Eerst de vraag
waarom zouden ze onbebouwde grond ko-
pen in plaats van bebouwde grond in de
stad, daar waarde de behoefte het grootst
lijkt te zijn. De waardesprong van de agra -
rische naar de woonfunctie is doorgaans
veel groter dan de waardesprong die bin -
nenstedelijk te behalen valt. Daarnaast kunnen op uitleglocaties schaalvoordelen
in de grondexploitatiekosten worden be
-
reikt doordat grote hoeveelheden hecta -
ren tegen relatief lage transactiekosten
(onderhandelen met minder eigenaren en
omwonenden dan binnenstedelijk) kun -
nen worden verworven en ontwikkeld. Dit
is mede gefaciliteerd, zij het onbedoeld,
door de ruilverkaveling waardoor eigen -
domsgrenzen van agrarische grond zijn
gerationaliseerd.
Figuur 3: Grondposities in het Havengebied-West (inclusief Houthavens), de Purmer,
de Merwedekanaalzone en Rijnenburg
WEDEROMBOUW
31
Aan schaalvoordelen heb je echter weinig
als je niet op die grond mag bouwen. Dat pri-
vate partijen grond kopen, daar waar dat nog
geen (harde of zachte) woningbestemming
op rust, kan alleen plaatsvinden wanneer ze
vermoeden, dan wel hopen, dat de verwor -
ven grond alsnog die gewenste bestemming
krijgt, al dan niet door actief aandringen
daarop. De geschiedenis laat ook zien dat
deze hoop niet ongegrond hoeft te zijn.
Beleidsopties en publieke
belangen
De buitenstedelijke grond alsnog bestem -
men voor woningbouw zodat de ingenomen
grondposities alsnog verzilverd kunnen
worden, ligt niet voor de hand. Het voeren
van een vorm van 'eigendomsplanologie' is
vanuit de systematiek van de ruimtelijke or -
dening niet wenselijk. Het eventueel toe -
kennen van een woonbestemming vanwege
inhoudelijke redenen die verband houden met een 'goede ruimtelijke ordening' ? zo
-
als het bestaan van onvoldoende binnenste -
delijke ruimte voor woningbouw ? kan wel
passend zijn. De relatief grote grondposities van ge -
meenten op voor de woningproductie cruci-
ale (binnenstedelijke) locaties, betekenen
dat gemeenten niet alleen een grote verant -
woordelijkheid hebben voor het tijdig en op
grote schaal verlenen van planologische
medewerking aan woningbouw, maar ook
een verantwoordelijkheid voor tijdige
gronduitgifte. Snelheid van handelen én de
gemeentelijke grondpositie niet te veel be -
schouwen als extra inkomstenbron lijken
cruciaal om vaart te maken met de bouw -
productie.
LEES MEER
Lees dit artikel ook online.
Houthaven Amsterdam
HOLLANDSE HOOGTE / MARCO VAN MIDDELKOOP LUCHTFOTOGRAFIE
32
Weder
ombouw
Utrecht
in volle gang
33
Bij de oproep van minister Ollongren van Binnenlandse Zaken om de
woningbouw te versnellen kunnen bestuurders in het Utrechtse zich
alles voorstellen. Veel minder begrip is er voor haar stelling dat daar-
voor nadrukkelijk ook naar de randen van de stad en het groen in de
nabije omgeving moet worden gekeken. "Het is een ontkenning van
de bestuurskracht van steden, regio's en de provincies."
Tekst Eric HarmsZicht op Overvecht, Utrecht
EVAMARIJE SMIT
34
M
inister Ollongren werd
op haar wenken be-
diend. Slechts een week
na het veelbesproken in -
terview van de bewinds -
vrouw in de Telegraaf kwam de provincie
Utrecht al met haar Actie Agenda Woning -
bouw. De ambitie is hoog: in de provincie
moeten de komende drie jaar 21.000 wo -
ningen worden gerealiseerd. Maar anders
dan de minister bepleit, wordt het meren -
deel van die woningen niet in het groen
maar juist binnenstedelijk gebouwd. "Utrecht is een kleine provincie, met aan -
trekkelijke woonsteden, goede verbindin -
gen, een sterke economie en een handvol
zeer waardevolle natuurgebieden. Juist die
combinatie maakt het zeer aantrekkelijk
voor mensen om hier te wonen", aldus de
Utrechtse gedeputeerde Pim van den Berg.
"In onze ruimtelijke structuurvisie hebben
we aangegeven dat er inderdaad nog een
beperkt aantal plekken aan de randen van
de stad ligt, waar ruimte is voor enkele dui-
zenden woningen. Maar nog veel meer
ruimte bieden al die verouderde bedrijfster -
reinen, spooremplacementen en woning -
complexen in de steden zelf. Wij als provin -
cie en de gemeenten verenigd in de U10
vinden dat we die eerst moeten revitalise -
ren voordat we naar andere locaties gaan
kijken. Het pakket, zoals dat nu op tafel ligt
en is opgesteld in samenspraak met ge -
meenten, woningcorporaties, beleggers en
ontwikkelaars, biedt voldoende bouw volu -
me om de komende jaren in de woningbe -
hoefte van Utrecht te voorzien." Die aanpak biedt meteen de mogelijkheid
om de steden te verduurzamen en energie -
zuiniger te maken en winst te boeken op het
gebied van bereikbaarheid en mobiliteit,
denkt Van den Berg. "Verduurzaming is
geen modegrill, maar keiharde noodzaak. Iedereen moet beseffen dat we, om de kwa
-
liteit van lucht, water en bodem op niveau
te houden, onze footprint een stukje kleiner
moeten maken. Opdat de kinderen van
onze kinderen ook mooi kunnen wonen in
deze provincie. Dat besef breekt ook lang -
zaam maar zeker door. Iedereen is er wel op
zijn manier mee bezig. Soms zijn er andere
opvattingen over hoe het allemaal te berei-
ken is. Dat gemeenten te eenzijdig op zon -
nepanelen inzetten bijvoorbeeld. Of dat de
bevolking zich zo verzet tegen windenergie
dat wij onze targets niet kunnen halen.
Maar dan probeer ik dat dus bij te sturen.
Want hoe je het wendt of keert: we zullen
serieus met andere vormen van duurzame
energie aan de slag moeten."
Schaalniveau toereikend
Woningbouw, verduurzaming, energietran -
sitie: het zijn slechts enkele thema's waar -
voor hoge ambities zijn gesteld. Leef baar -
heid en de inclusieve stad, zorg en welzijn,
werk en inkomen, klimaatadaptatie: het ligt
sinds de decentralisatieoperatie van het rijk
allemaal op het bordje van de lagere overhe -
den. De vraag is of dat schaalniveau wel toe -
reikend is. Misschien wordt het juist wel tijd
voor een nieuwe grootschalige operatie,
naar analogie van de Vinex-operatie, maar
dan veel breder en centralistischer in zijn
opzet: de wederombouw van Nederland. Van den Berg: "Het rijk heeft in het verle -
den allerlei sturingsinstrumenten bedacht,
om mensen te laten wonen en werken op die
plekken waarvan men dacht en vond dat ze
daar moesten wonen en werken. Daar heb -
ben we zelfs onze investeringen volledig op
afgestemd. Het resultaat was een planecono -
mie waar zelfs de Sovjetunie in haar tijd nog
een puntje aan kon zuigen. Het gevolg daar -
van is echter wel geweest dat we Nederland
onbereikbaar hebben gemaakt. We hebben
WEDEROMBOUW
35
"Een planeconomie
waar zelfs de
Sovjetunie in haar tijd nog
een puntje aan kon zuigen."
PIM VAN DEN BERG
WEDEROMBOUW
36
feitelijk een enorme mobiliteit georgani-
seerd. Met alle problemen van dien."Tegelijkertijd zijn de steden losgelaten "De
laatste kabinetten zijn daar heel duidelijk in
geweest: geen grootschalige operaties meer.
In diezelfde beweging is de volkshuisvesting
verzelfstandigd en gedecentraliseerd en de
ruimtelijke ordening opgeheven. Alle kennis
en kunde op rijksniveau is verdwenen en
door gedecentraliseerd naar provincies en
gemeenten. Dan kun je nu dus niet opeens
weer gaan pleiten voor een landelijke aan -
pak. Het ombouwen van Nederland en alle
vraagstukken die daaruit voortvloeien zul-
len op regionaal en lokaal niveau moeten
worden opgepakt en ingevuld. En dat kan
ook. Zowel lokaal als regionaal en provinci-
aal is inmiddels heel veel deskundigheid
aanwezig. Het rijk bepaalt de kaders van het
speelveld, de provincies zijn scheidsrechter
en de spelers - gemeenten, woningcorpora -
ties, marktpartijen ? zullen het met elkaar
moeten doen. Dan komt het natuurlijk soms
voor dat je naar een draak van een wedstrijd
zit te kijken. Maar dat is de consequentie van
het sturingsmodel waar het rijk bewust voor
heeft gekozen. Een pleidooi voor een centra -
listisch geregelde wederombouw is wat mij
betreft een ontkenning van de bestuurs -
kracht van steden, regio's en de provincies." Niet gaan voorschrijven
Paulus Jansen, wethouder bouwen en wo -
nen van de gemeente Utrecht, blijkt een -
zelfde mening toegedaan. "Ook een minis -
ter heeft recht op vrijheid van
meningsuiting, zolang ze maar niet ge -
meenten gaat voorschrijven wat ze moeten
doen. Het ruimtelijk beleid is grotendeels
gedecentraliseerd naar de provinciale en
lokale overheden. Die taak hebben we ook
voortvarend opgepakt en ingevuld. Hier in
Utrecht kiezen we in dat kader primair voor
inbreiding. En we slagen daar als stad voor -
treffelijk in. We bouwen dit jaar 5.000 wo -
ningen en er zit inmiddels heel veel nieuwe plancapaciteit in de pijplijn."Zo is recent de omgevingsvisie
Merwedekanaalzone door de
raad geloodst, een binnenstede -
lijke bouwlocatie van 6.000 tot
10.000 woningen. "Daarmee stel
je in een klap de bouwcapaciteit
voor een x-aantal jaren veilig", al-
dus Jansen. "Iets om de hoek ligt
de Cartesius-driehoek, met een
capaciteit van 1.500 tot 3.000 wo -
ningen. Ook dat project is plano -
logisch geregeld. En dan is er nog
het Wisselspoorgebied, goed voor 1.000
woningen. Dus we hebben in de stad heel
veel gebieden waar we kunnen transforme -
ren en verdichten." Jansen voelt zich dan ook geenszins aan -
gesproken door Ollongren. "We bouwen
hier drie keer zo veel als gemiddeld in Ne -
derland. Ons kan dus niets worden verwe -
ten. We groeien hard, we bouwen snel en we
halen onze aantallen. In zo'n situatie moet je
als rijksoverheid niet gaan zeggen: en toch
weten wij het beter. Temeer omdat daardoor
het draagvlak voor inbreiding onder druk
komt te staan. Als de minister van buitenaf
de discussie daarover weer nieuw leven gaat
"We bouwen hier
drie keer zo veel
als gemiddeld
in Nederland."
WEDEROMBOUW
37
inblazen, wordt de kans dat er vertraging
optreedt eerder groter dan kleiner."Een centraal aangestuurde operatie ge -
richt op de wederombouw van de provincie
Utrecht ziet de wethouder al helemaal niet
zitten. "Ik denk dat Utrecht de afgelopen vier
jaar heeft bewezen daar uitstekend zelf toe in
staat te zijn. We doen zelfs veel meer dan
waartoe we op basis van onze grootte in staat
zouden moeten zijn. Waarmee ik maar wil
zeggen: als de prestaties te mager zijn mag je
best gemeenten erop aanspreken. Maar als
ze goed presteren moet je als rijksoverheid
gemeenten vooral helpen om het nog beter te
doen. Positief coachen levert meer op. Help
mee om nog meer mogelijk te maken, zou
mijn advies aan de minister zijn."
Gezond stedelijk leven
De activiteiten van voormalig gebiedsma -
nager zuidwest Wim Beelen onderstrepen
dat de ambities van Utrecht verder strekken dan alleen het productietempo en bouw vo
-
lume. Hij is sinds 1 januari voor de gemeen -
te belast met gezond en duurzaam verstede -
lijken. "Utrecht streeft naar gezond stedelijk
leven voor iedereen. We willen dat de stad
zich kwalitatief ontwikkelt en groeit op ba -
sis duurzame principes, zonder dat er een
tweedeling in de lokale samenleving ont -
staat. Utrecht wil een inclusieve stad zijn,
waar al onze inwoners zich bij betrokken
voelen en waarin geen sprake is van grote
verschillen tussen verschillende wijken." Van het rijk en de provincie verwacht Bee -
len vooral een helpende hand. "Het zou fijn
zijn als het rijk en de provincie voorwaarden -
scheppend van betekenis kunnen zijn. Deels
financieel, maar deels ook op het terrein van
wet- en regelgeving. Maak de zaken voor ons
eenvoudiger. Dat is van het grootste belang.
Zeker omdat we dezelfde doelen nastreven." In dat licht bezien betwijfelt hij of Ollon -
gren met haar oproep niet het verkeerde
Collage plein bij de Vechtclub MARCO BROEKMAN EN OKRA
38
signaal afgeeft. "Binnenstedelijk inbreiden
heeft belangrijke voordelen. Er ontstaat
meer draagvlak onder de voorzieningen, je
voorkomt mobiliteit en het groen blijft bui-
ten schot. Tegelijkertijd moet je het wel
zorgvuldig doen. Gezond en duurzaam zijn
onmisbare elementen van inbreiding. Geef
je daar geen aandacht aan, dan behaal je
niet het resultaat dat je voor ogen staat en
vluchten de mensen de stad uit. Maar daar
is Utrecht dus volop mee bezig. Wij zijn bij-
voorbeeld in het kader van de herontwikke -
ling van een locatie aan de Croeselaan be -
zig met het project Wonderwoods, waarvoor het Bosco Verticale in Milaan model staat.
Vergroenen in de hoogte, met alle voorde
-
len van dien op het gebied van luchtkwali-
teit, ecologie en beleving."
Steeds grotere druk
De kanttekening bij al die positieve geluiden
komt van Marije Eleveld, directeur-bestuur -
der van de Utrechtse woningcorporatie Bo-
Ex. "Dat de Utrechtse gemeenten hebben
verklaard tot 2028 geen nieuwe uitlegloca -
ties te willen aanwijzen, leidt bij ons als wo -
ningcorporaties tot enige zorg. Het legt na -
melijk een steeds grotere druk op de stad en
Het landschap rondom Utrecht EVAMARIJE SMIT
39
resulteert bovendien in een wat eenzijdige
bebouwing: gestapeld en niet al te groot.
Vraag is of je dan wel voor alle doelgroepen
bijbouwt en of die strategie op de langere
termijn houdbaar is. Bij de oproep van mi-
nister Ollongren om in ieder geval lokaal te
kijken naar de randen van de stad kan ik me
derhalve alles voorstellen. In ieder geval
voor de wat langere termijn. Ik begrijp dat
de gemeenten eerst binnenstedelijk willen
kijken wat de mogelijkheden zijn. Maar voor
de lange termijn is meer nodig."Voor dat 'meer' kan de overheid inmiddels
ook weer naar de corporatiesector kijken, vindt Eleveld. "Woningcorporaties zijn zich
de laatste paar jaar weer meer bewust van
hun maatschappelijke rol. We hebben na
-
tuurlijk te maken met de beperkingen die het
rijk ons heeft opgelegd. We waren daardoor
even een periode lang op onszelf gericht.
Maar onze maatschappelijke oriëntatie be -
gint langzaamaan weer vorm te krijgen. In
Utrecht zijn we er in ieder geval zeer mee be -
zig en proberen we ook echt bij de politiek
tussen de oren te krijgen dat we meer zijn
dan alleen de leverancier van stenen." Het idee van een wederombouw spreekt
Eleveld dan ook zeker aan, zij het dat die
vooral niet landelijk moet worden ingevuld.
"We hebben, nu de wijkenaanpak al de no -
dige jaren achter ons ligt, absoluut behoefte
aan een meer gestructureerde aanpak. Cor -
poraties willen daar graag het gesprek over
aangaan, maar dan wel primair met de pro -
vincie en de gemeenten. Idealiter stelt het
rijk globale doelen en ambities en geven
provincies en gemeenten daar samen met
stakeholders als de woningcorporaties con -
creet invulling aan. De regie ontbreekt vaak
nog, waardoor partijen hun eigen keuzes
maken. Dat is niet verkeerd, maar leidt niet
altijd tot de meest efficiënte aanpak."
Operatieteam
Gedeputeerde van den Berg erkent dat met
name ook de provincie die regierol op zich
dient te nemen. "En dat proberen we ook te
doen. Ik zie mij en mijn collega-gedeputeer -
"Er is behoefte
aan een meer
gestructureerde
aanpak."
WEDEROMBOUW
40
UtrechtEVAMARIJE SMIT
41
den in dat kader dan ook niet als chirurg,
maar als lid van een heel operatieteam.
Soms treed ik op, soms treed ik terug. Soms
stuur ik en soms stimuleer en faciliteer ik.
Op die manier is de wederombouw van Ne-
derland allang gaande, zij het op gebiedsni-
veau. Daar komen alle belangen en ambities
sa men." Waarmee niet is gezegd dat hij geen zorgen
heeft. "Die wederombouw vindt wel plaats.
Maar daarmee komt ook meteen een gewe -
tensvraag op ons af. Want hoe be -
reik je dat iedereen in onze samen -
leving mee kan blijven doen? Gaan
we bijvoorbeeld de behoefte ac -
commoderen of de ruimte? Als we
de behoefte accommoderen krij -
gen we hierin Utrecht een groot-su -
burbia. Als we de ruimte gaan ac -
commoderen, moet een deel van
onze woningzoekenden elders zijn
heil zoeken en lopen we gevaar dat
onze inclusieve samenleving aan
gort gaat, omdat de mensen die het
niet meer kunnen
Reacties