De afgelopen twee decennia is eensgezindheid ontstaan over het belang van natuur voor gezondheid en welzijn. Mensen kunnen niet zonder de natuur. Maar sinds de stikstofcrisis brokkelt die eensgezindheid af. Verschillen in natuurbeleving tussen stad en platteland worden steeds duidelijker zichtbaar.
Je bent tegenwoordig niet langer een wappie of zweverige bomenknuffelaar als je gelooft in de gezonde effecten van de natuur. Deze effecten zijn inmiddels in talloze wetenschappelijke onderzoeken aangetoond (zie voor een overzicht: Maas & Postma, 2020). Er is zelfs zoveel onderzoek, dat er overzichten van het onderzoek beschikbaar zijn (Van den Bosch & Sang, 2017). Vooral in de steden, waar het gemis aan natuur steeds voelbaarder wordt, heeft dit gezorgd voor een ‘groene golf’ aan initiatieven rondom natuur en gezondheid; van buurttuinen tot groene schoolpleinen en het onttegelen van voortuinen. Vrijwel altijd volgens ecologische principes waarbij de natuur zoveel mogelijk haar eigen gang gaat. En met als uiteindelijke doel het – zoals onze zuiderburen het zo mooi zeggen - ‘terugverbinden’ van mensen, groot en klein, met de natuur.
Terwijl stedelingen massaal bezig zijn met het vergroenen van hun omgeving, vindt op het platteland een andere ontwikkeling plaats. Daar veranderde veel agrarisch productielandschap in het kader van natuurontwikkelingsbeleid in ‘nieuwe natuur’. Natuur die helemaal zichzelf mag zijn en zich spontaan mag ontwikkelen. Dat beleid resulteert uiteindelijk in een wild, ruig, en vaak ook nattig landschap. Een soort natuur waar een stedeling verrukt van wordt, maar nou niet per se het soort natuur dat de omwonende plattelanders graag zien. Die houden, zoals ik in mijn eigen onderzoek heb vastgesteld, meer van boerenland zoals het er vroeger uitzag. Met heggen, bloemen, vennetjes en weidevogels (Van den Berg, 1999). Hier spelen verschillen in opleiding en leeftijd doorheen. In de stad wonen ook mensen met een voorkeur voor netjes en verzorgd, en op het platteland hebben mensen, vooral als ze uit de stad naar buiten zijn verhuisd, ook wel eens voorkeur voor ruige natuur (Van den Berg, Leensma, & Lenderink, 2021). Maar door de bank genomen is er vooral op het platteland weinig draagvlak voor wildernisnatuur. De door de overheid opgelegde natuurontwikkeling zorgde er op het platteland voor dat veel mensen zich daar juist minder verbonden voelden met de plek waar ze wonen.
Vanuit het onderzoek naar natuurbeleving is bekend dat verschillen in voorkeuren voor ruige en verzorgde natuur samenhangen met diepgewortelde verschillen in visies op de relatie tussen mens en natuur (Schouten, 2001; Van den Born, 2008). Plattelanders zien zichzelf vaker als ‘rentmeesters’ die een plicht voelen om de natuur te beheren en er goed voor te zorgen. Stedelingen zien zichzelf meer als een gelijkwaardige ‘partner’ van de natuur of een ‘participant’ die zelf onderdeel is van de natuur. Die verschillende visies zijn uiteindelijk weer terug te voeren op fundamentele verschillen in culturele tradities en behoeften. De plattelander is voor zijn eigen welzijn en levensonderhoud meer direct afhankelijk van de natuur, en wil daarom de natuur toch wel graag een beetje kunnen controleren en naar zijn of haar hand zetten. De stedeling is ver verwijderd van de natuur en heeft er geen last van als die zijn eigen gang gaat. Die vindt in de wilde natuur vooral bevrediging van zijn behoefte aan spirituele groei door te ervaren dat ie zelf onderdeel is van een groter geheel.
Tot mijn verbazing verliep de natuurontwikkeling op het platteland over het algemeen vrij geruisloos, op een paar omstreden plekken na, zoals de felle protesten in Zeeland tegen het onder water zetten van de Hedwigepolder. Maar met de kennis over verschillen in natuurbeelden en natuurvisies in mijn achterhoofd denk ik al langer: “Hoelang duurt het voordat de bom een keer barst?”. Uiteindelijk is mijn vrees bewaarheid en gaat het scheef. Door de stikstofcrisis worden de verschillen in natuurbeleving tussen stad en platteland uitvergroot. Het bijzondere van stikstof, in tegenstelling tot andere bedreigingen van de natuur, zoals verdroging of pesticides, is dat stikstof nogal selectief is in welke natuur erdoor worden aangetast. Stikstofminnende soorten zoals grassen, bramen en brandnetels gedijen er wel bij, de schade treedt vooral op bij kwetsbare plantensoorten, zoals bepaalde vaatplanten of (korst) mossen die voorkomen in schrale graslanden, soortenrijke heiden, trilvenen en veenmosrietlanden. Dat we in Nederland nu zo ver gaan dat we de aanleg van wegen en de bouw van nieuwe huizen stilleggen vanwege stikstof maakt pijnlijk duidelijk hoe discriminerend ons natuurbeleid is. Aan zeldzame soorten planten en dieren die voorkomen in zichzelf regulerende gebieden die nagenoeg niet beïnvloed zijn door de mens wordt eindeloos veel meer waarde gehecht, dan aan veel voorkomende soorten in door mensen gereguleerde natuur.
Terwijl, bottom-line, elke waarde die wij als mensen aan natuur toekennen subjectief is. De natuur is een ‘mindscape’, in plaats van een getrouwe weergave van een ‘landscape’ (Jacobs, 2006). De criteria die in het natuurbeleid worden gebruikt voor de interpretatie van metingen van de toestand van de natuur lijken objectief, maar zijn het niet. Ze zijn gebaseerd op argumenten en redeneringen die hun oorsprong vinden in visies op hoe de mens zich verhoudt tot de natuur en die sterk gekleurd zijn door opvattingen over wat echte, goede en belangrijke natuur is. Ik vind het jammer dat er op dit basale niveau nooit een discussie in Nederland heeft plaatsgevonden over wat we eigenlijk met de natuur in ons land willen, welke natuur we waar en waarom willen behouden, beschermen, en bevorderen, en wat en hoeveel we daarvoor over hebben. Zo’n waardendiscussie is essentieel voor het draagvlak voor natuur op lange termijn. En nee, behoud van biodiversiteit is wat mij betreft hierin geen doorslaggevend argument. Op mondiale schaal is biodiversiteit is van cruciaal belang voor het welzijn van mensen en de planeet. Maar op lokale schaal kunnen andere waarden net zo belangrijk, of zelfs belangrijker zijn.
Waar het volgens mij in de discussie rondom natuur en stikstof steeds misgaat is dat iedereen spreekt over ‘de natuur’. Waarbij impliciet wordt aangenomen dat we met zijn allen in Nederland het natuurbeeld van de ecologen die uiteindelijk verantwoordelijk zijn voor het natuurbeleid en de stikstofmaatregelen aanhangen. Dit natuurbeeld is niet beperkt tot wildernisnatuur die geheel zijn eigen gang gaat, ook half-natuurlijke gebieden zoals heidevelden en bloemrijke bermen passen in het beeld. Eigenlijk alle natuur die niet intensief door mensen wordt beheerd. Maar het blijft een smal natuurbeeld, dat niet goed aansluit bij het brede natuurbeeld van de meeste Nederlanders. In dit brede natuurbeeld horen de bollen in de Keukenhof en zelfs het Engels raaigras in de monotone voedergrasvelden er gewoon bij. Dat raaigras kent trouwens een lange geschiedenis en is geliefd bij boeren vanwege zijn robuustheid en voedingswaarde voor de dieren. Boeren kunnen net zo stuk gaan bij het zien van een mooi groot veld vol raaigras, als ecologen tijdens een excursie door de Oostvaardersplassen.
Het idee dat de natuur ook plekken heeft om zichzelf te kunnen zijn en zijn eigen gang te gaan spreekt de meeste mensen denk ik wel aan. Wij zijn als mensen toch wel heel erg dominant als het gaat om natuur. Zonder enige gewetensbezwaren draaien we er onze hand niet voor om een mooi natuurgebiedje in no-time om te vormen tot een nieuwe woonwijk. De natuur die voorheen de baas was op die gronden krijgt geen enkele mogelijkheid om zich te verdedigen en op te komen voor haar positie. De bewoners van de nieuwe huizen merken er weinig van, behalve dat het gras en onkruid in hun postzegeltuintje wel erg hardnekkig is. Ik vind het zelf best wel een fijne gedachte dat er ook plekken zijn waar de natuur wel de baas is en haar eigen gang mag zijn. En dat wij die plekken beschermen, en wat steeds vaker gebeurt, zelfs rechten geven. Maar niet ten koste van alles.
We hebben in Nederland een grote diversiteit aan natuurbeelden en iedereen stelt zich bij het woord natuur iets anders voor. De één denkt aan lieflijke paardenbloemen en madeliefjes in het gras en gezellig samen bramen plukken, de ander aan woeste en moerassige gronden met zeldzame en bijzondere planten en dieren. Ieder vanuit persoonlijke achtergrond, omstandigheden en behoeften. ‘De natuur’ bestaat niet. Het zou om te beginnen goed zijn als we in discussies over de natuur meer concreet zouden aangeven om welke elke natuur het precies gaat, waar hebben we het over? Ik hoor regelmatig gezaghebbende personen in de media zeggen dat het vaststaat dat het slecht gaat met ‘de natuur’. Ik verwacht tegenvragen, in de trant van, welke natuur bedoelt u precies? Waarom is het zo erg dat het met die natuur zo slecht gaat? Met andere natuur gaat het toch juist goed? Die vragen worden nooit gesteld, en als kijker en lezer blijf ik in verwarring achter.
In plaats van de natuur in strikte ecologische hokjes te plaatsen zou het goed zijn om in een brede maatschappelijke discussie, analoog aan bijvoorbeeld de klimaattafels, een integraal perspectief op natuurbeleid in Nederland te ontwikkelen waarin criteria die voor de mens essentiële waarden vertegenwoordigen zoals beleving, recreatie, voedsel, gezondheid en economie een volwaardige plek hebben. Waarbij op lokaal en regionaal niveau uiteraard vooral gezocht moet worden naar oplossingsrichtingen waarin verschillende waarden samen opgaan. Het Deltaplan Biodiversiteit heeft vorig jaar september het plan gelanceerd om van oudsher in Nederland aanwezige landschapselementen zoals heggen in het hele Nederlandse agrarische landschap te herintroduceren. Dat sluit aan bij het feit dat de meeste mensen houden van en afwisselend landschap met een combinatie van spontane en door mensen gemaakte natuur, en het is ook goed voor de voedselvoorziening, gezondheid en economie omdat er minder plagen en misoogsten zijn. Het zou omgekeerd wat mij betreft ook niet verkeerd zijn om vooral in het beheer en ontwikkeling van beschermde natuurgebieden meer aandacht te besteden aan het bewaren en zichtbaar maken van cultuurhistorische landschapselementen. Dit maakt het voor omwonenden en recreanten makkelijker om zich te verbinden met het gebied en de geschiedenis ervan.
In stedelijk gebied is het zaak om niet al te ver door te schieten in ecologisch groenbeheer. In Almere hebben ze dit goed in de gaten. Hier is onlangs een nieuwe Visie Ecologie vastgesteld met een maaibeleid, waarin rekening wordt gehouden met ecologische waarden èn met de wensen van omwonenden. Gras in woonwijken wordt kort gemaaid op gazonhoogte, wat bijdraagt aan de wens van veel mensen om hun directe leefomgeving ‘netjes’ te houden. Gras in parken en langs wegen wordt op enkelhoogte gehouden, wat zorgt voor een weelderig en bloemrijk beeld dat bijna iedereen kan waarderen en dat goed is voor wilde bijen en vlinders. Gras aan de randen van de stad langs dreven water en spoor mag uitgroeien tot heuphoogte zodat de wildernisliefhebber, samen met insecten, vogels en salamanders, ook aan zijn trekken komt. Zo ontstaat er een gevarieerd beeld met voor elk wat wils. Alhoewel er, zoals groenbeheerder Ron Franck aangeeft in een interview in de Volkskrant (05/05/2023), altijd bewoners zijn die vinden dat er meer of minder gemaaid moet worden. ‘De een vindt het prachtig als het gras hoog is, de ander wil een mooi strak veld’. Je kunt het inderdaad nooit iedereen naar de zin maken. Maar we kunnen er wel naar streven om het zo veel mogelijk mensen, dieren en planten naar de zin te maken. Dan krijgen we over de hele linie zowel in de steden als op het platteland een gevarieerd landschap dat tegemoet komt aaneen breed scala aan behoeften en waarden en bijdraagt aan onze identiteit. Een landschap waar we met zijn allen van kunnen houden en trots op kunnen zijn.
Reacties