Voor het eerst sinds de val van het kabinet Den Uyl in 1977 stelt een minister voor dat de waardestijging van de grond als gevolg van wijzigingen in de bestemming zoveel mogelijk ten goede moet komen aan het collectief belang. Dat is een historische stap, met ideologische stekels.
Het is genoegzaam bekend dat de bouw van woningen veel langzamer gaat dan gewenst. Dat heeft te maken met lange planprocedures, onvoldoende uitvoeringscapaciteit bij gemeenten, complexe grondposities en soms strategische overwegingen van grondeigenaren om de bouw van woningen uit te stellen. Woningbouwprojecten zijn de afgelopen jaren bovendien steeds duurder geworden, omdat de bouwkosten zijn gestegen en gemeenten meer eisen stellen aan projecten. Hogere verkoopprijzen en daarmee hogere opbrengsten wegen in veel projecten niet meer op tegen de gestegen kosten. De financiële uitvoerbaarheid van die projecten komt daardoor onder druk te staan. Maar een andere oorzaak van die dure projecten is, dat projectontwikkelaars soms te veel hebben betaald voor de aankoop van de grond, bijvoorbeeld omdat zij verwachtten op die grond meer dure koopwoningen te kunnen realiseren terwijl de gemeente nu een groter aandeel betaalbare woningen verlangt.
In de kamerbrief over de modernisering van het grondbeleid – uitgebracht nog net voor de val van het kabinet - worden plannen gepresenteerd om daar iets aan te doen. Minister Hugo de Jonge voor Volkshuisvesting doet voorstellen om woningbouw te versnellen. Woningbouw kan bovendien goedkoper, als er voor de grond een reële prijs wordt betaald.
Reacties